Door Sterre Leufkens
Sorry, spellingsregelsbedenkers van weleer. Excuses dat ik jullie vals beschuldigd heb. Al jaren! Badend in onwetendheid dacht ik dat jullie een enorm inconsequente regel hadden bedacht. Maar niets blijkt minder waar: de bewuste regel is gewoon geheel en al het gevolg van de klankregels van het Nederlands. Niks geen inconsequente inmenging. Mea culpa, dus. Om het goed te maken zal ik het hele verhaal vertellen, opdat verder niemand een dergelijke misstap begaat.
De gewraakte regel
In het Nederlands doen we aan zogenaamde eindklankverstemlozing: als een woord eindigt op een stemhebbende klank (dat zijn klanken waarbij je je stembanden laat trillen, zoals de b, d, v, en z), dan maken we die lekker stemloos (respectievelijk p, t, f, s). Maar hoe schrijven we dat op? Schrijven we de stemloze letter, of behouden we de stemhebbende letter die we zouden gebruiken wanneer ‘ie op een andere plek in het woord stond? Komt ‘ie. De v en de z veranderen we mee met de uitspraak: het enkelvoud van brieven is dus brief, en het enkelvoud van dozen is doos. Maar! Als het om plofklanken gaat, in casu de b en de d, dan laten we die aan het eind van een woord lekker staan, al spreken we ze anders uit. Zo is het enkelvoud van honden niet hont maar hond, en het enkelvoud van krabben is niet krap maar krab.
Kortom: wrijfklanken volgen de uitspraak, maar plofklanken lijken het gelijkvormigheidsprincipe te volgen, dat stelt dat een woord(deel) er altijd hetzelfde uit moet zien, ongeacht hoe je het uitspreekt. Sinds ik deze ongelijkheid constateerde, ooit ergens op de middelbare school geloof ik, ben ik diep verontwaardigd geweest over zoveel inconsequentheid. What about de NT2-leerders, hè? En die arme groep-drie’ers? Heb je daar wel eens aan gedacht, Siegenbeek, met je standaardspelling?
Goed, al die verontwaardiging was dus onterecht. Dankzij dit stukje zijn mij de schellen van de ogen gevallen. Wat wil het geval?
Wrijven of ploffen
Wrijfklanken hebben een vreemde eigenschap: de stemhebbende varianten (z en v) staan supergraag na lange klinkers (kiezel, hazel, wezel – kever, loven, laven), maar hun stemloze versies (s en f) verdragen bijna alleen maar korte klinkers (mossel, hussel, passer* – moffel, sufferd, kafferen). Als een of andere wrijfklank dus aan het eind van een woord voorkomt, dan kun je makkelijk van de klinker afleiden wat voor wrijfklank je moet hebben wanneer de klank in kwestie in het midden van een woord komt te staan:
- lange klinker? De wrijfklank zal in andere positie sowieso stemhebbend zijn: kies wordt kiezen (en nooit kiesen), leef wordt leven (en nooit lefen)
- korte klinker? De wrijfklank zal in andere positie sowieso stemloos zijn: bos wordt bossen (en niet bozzen), kas wordt kassen (en niet kazzen)
Bij plofklanken is het anders: klinkerlengte maakt in dat geval geen klab klap uit. De stemhebbende varianten (b en d) komen rustig na korte (kwebbel, modder) en lange klinkers voor (rebus, baden), en ook hun stemloze zusters (p en t) hebben geen voorkeur voor korte (kippen, petten) dan wel lange klinkers (kapers, boten). Gevolg daarvan is dat je, wanneer een woord op een plofklank eindigt, geen aanwijzing hebt over wat je ermee aanmoet als de bewuste klank in het midden komt te staan:
- korte klinker? Kan nog alle kanten op: wat klinkt als bit kan zowel bitten als bidden worden. Beide zijn welgevormd volgens de Nederlandse regels – je moet maar net weten dat bidden wel bestaat en bitten niet.
- lange klinker? Kan nog alle kanten op: wat klinkt als loot kan nog loten en loden worden. Beide zijn welgevormd en hebben betekenis, al is er maar één het meervoud van loot.
De allesverklarende verklaring
Maar! Slimmigheid! Als je bij de plofklank nou aan de spelling laat zien of het gaat om een in-andere-positie-stemhebbende variant, dan weet je dus wél wat je er in andere posities mee aan moet. Als je bod leest, weet je dat het meervoud ook een d moet hebben (kan het alsnog bodden of boden zijn, maar oké – over klinkerveranderingen hebben we het een andere keer). Bij woorden die op een wrijfklank eindigen, weet je op basis van de klinker al precies wat het wezen moet, dus heb je die hele spelling niet nodig.
Kortom, ergo conclusio: deze spellingsregel is hartstikke logisch en aangepast op het Nederlandse klanksysteem. Het is geen inconsequentheid van de bedenkers, integendeel: het is juist heel handig. Overigens is het niet zo dat iemand met veel fonologisch inzicht dit bewust en expres zo ontworpen heeft – waarschijnlijk is dit in de jaren (eeuwen?) voor standaardisering van onze spelling zo gewoon zo ontstaan.
Ik wist dit alles dus niet. Jullie wel? Ben ik de enige die jarenlang in een leugen heeft geleefd, of is dit voor jullie net zo’n eye-opener? Graag jullie reacties (en verontschuldigingen) in de reaxiesexy!
*Een grote uitzondering is het woord puzzel. En dáárom zijn er dus zo veel mensen die dit als puzel uitspreken, met een lange uuu!!1! Mind=blown.
Dit stuk verscheen eerder op De Taalpassie van Milfje.
Geert Booij zegt
Een interessant stuk, met een goede uitleg van de redenering achter deze spellingconventies. Probleem blijft echter dat er uitzonderingen zijn op de besproken fonotactische patronen: woorden als puzzel, mazzel, pozzebok, en grafen (wiskundige betekenis). Ook heb je woorden als lafenis en vreselijk, met f/s na een lange vocaal. Bij de s/z alternantie zijn er ook problemen, werkwoorden als eisen, hijsen, ruisen etc. (diftongen zijn ook lange klinkers). Daarnaast heb je ook leenwoorden als laser.
Spellingen als graav vs graaf zouden dus toch beter zijn om absolute zekerheid te geven over de uitspraak van een stam-finale medeklinker die niet aan het eind van een woord staat. Zie ook mijn artikel ‘Morpheme structure constraints’ in M. van Oostendorp et al. 2011. The Blackwell companion to phonology, Vol. 4, p. 2049-2070, speciaal p. 2063-65.