De Multatulileesclub (6)
Door Marc van Oostendorp
– Met dit deel 9 van de Volledige Werken begin ik er pas echt zin in te krijgen!
– Ja, hoewel ik ook niet kan wachten tot we aan deel 1 beginnen.
– Ja, Max Havelaar!
– Maar dit is in allerlei opzichten de aanloop ernaar toe.
– Alle opzichten? Laat me zien, dit deel heeft natuurlijk alle documenten over de Lebak-zaak. De papieren die Douwes Dekker vantevoren waarschijnlijk al bestudeerd heeft voor hij naar Lebak ging om er ‘assistent-resident’ te worden en waaruit hij waarschijnlijk al de conclusie had getrokken dat er allerlei dingen mis waren – dat de ‘regent’, de Indonesische leider ter plekke, zijn mensen uitbuitte.
– En dan aantekeningen die hij zelf ter plekke maakte, en niet te vergeten de correspondentie met de bazen van Douwes Dekker.
– Die al heel snel behoorlijk uit de hand loopt. Douwes Dekker wil zo ongeveer vanaf het begin erkenning van wat een nobel mens hij eigenlijk is, terwijl zijn hoger geplaatsten vinden dat hij niet zo hoog van de toren moet blazen.
– Ja, dat viel me ook op. Je hoort meestal dat het conflict erover ging dat Douwes Dekker het onrecht wilde aanpakken en zijn bazen niet…
– … de discussie gaat er dan hooguit over in hoeverre Douwes Dekker toch een aanhanger was van het koloniale systeem…
– Inderdaad! Maar dat is als je dit leest absurd. Niemand ontkent dat de problemen die Douwes Dekker opmerkt er inderdaad zijn, ook zijn superieuren niet. Ze zijn alleen geïrriteerd doordat hij binnen een maand al heeft besloten dat die regent corrupt is en grootscheepse maatregelen wil aankondigen. Zo’n snotneus!
– Hij was toen 36.
– Sorry hoor, maar ik zit nu een tijdje naar jullie te luisteren en dat is echt onzin. Douwes Dekker heeft het er zelf de hele tijd over dat hij opkomt voor de geknevelde Javaan. Bijvoorbeeld in de brief die hij schrijft aan de Gouverneur-Generaal, de hoogste ambtenaar in Nederlands Indië, als hij eigenlijk al ontslagen is:
Welnu Excellentie, ik zeg het U, alöm wordt schandelijk misbruik gemaakt van de bevolking, overal wordt ze gekneveld, uitgezogen, verdrukt en mishandeld. Overal gebeuren gruwelen.
– Maar wat zegt dat?
– Waarom zouden wij het beter dan Douwes Dekker? Als hij zegt dat het een conflict is tussen een man die zich druk maakt om de knevelarij en een systeem die dat koud laat, waarom zou je dat dan niet aannemen?
– Maar hij komt hier zoals je zelf zegt pas heel laat mee. Die brief is al echt een ontwerp voor Max Havelaar. Een en al zelfmedelijden én retorica. Zelfs een van de beroemdste zinnen uit de Havelaar had hij al klaar:
Ik zal alle talen van Europa leren om het in vers te brengen, opdat de moeders voorzingen aan hunne kinderen: daar ligt een roofstaat aan zee tusschen oostfriesland en de schelde.
– Is dat wat jij zojuist bedoelde toen je zei dat dit boek ‘in alle opzichten’ een aanloop is naar Max Havelaar?
– Ja, zeker. Het is volkomen duidelijk dat Douwes Dekker in de stukken in deze bundel ook bezig is met schrijver te willen zijn.
– Ja, er staat die krankzinnige, eindeloos lange en krankzinnige brief aan de bevriende uitgever Kruseman in, die hij in het voorjaar van 1851 schreef, vijf jaar voor de Lebak-kwestie. Die brief is één lang pleidooi aan Kruseman om hem eindelijk uit te geven, en staat vol met gedichten, romanfragmenten en bespiegelingen.
– Over stijl bijvoorbeeld! En over zijn haat-liefdeverhouding met het schrijven. Hier:
O wat schreef ik gaarne voor ’t publiek, wanneer ik maar iemand had, die het ‘grove werk’ voor mij deed! Ik meen niet alleen het ambachtelijke van Hugo de G. maar ik bedoel dat tweede ambacht, het letten op taal, stijl enz. – Wat gaan er een aantal idees verloren terwijl men een zin rondt, eene hardheid schaaft, (h r d h d s c h f t (van schaven gesproken! Zie je wat ik bedoel?) En zoo iemand zal ik nooit vinden. Dat kan niet. Elke boer wil keizer zijn, dat heet: hij Klaas – wil keizer zijn, maar met behoud van identiteit.
Zoo ook geef ik mijn’ stijl niet weg, want mijn stijl, – dat ben ik. Als ’t noodig is om den broode, kan ik schrijven juist als anderen of nagenoeg, maar dat vermoeit mij.
– Ja, dat is toch wel het wonder van Douwes Dekker, en de reden waarom je hem nog kunt lezen. Op de een of andere manier wist hij een persoonlijkheid te creëren op papier. Je weet natuurlijk niet hoe hij in het dagelijks leven was, maar je krijgt het idee dat je hem kent. Hij is echt de enige persoon in al die stukken.
– Er zijn ook verder echt weinig schrijvers die dat ooit zo hebben gehad.
– Vandaar misschien dat zijn eigen interpretatie van de gebeurtenissen, zoals die in Lebak, zo dwingend is.
– Mag ik concluderen dat we dit allemaal een fijn deel vonden om te lezen?
– Dat gevoel heb ik. Maar nu de Havelaar!
– Nee, laten we voor volgende week toch eerst nog deel 10 lezen.
– Ja, laten we dat doen!
Anton zegt
In Gouwes Dekker leefden grenzenloze stijfkoppigheid, voor niemand ontzag hebben en onstuitbare brille eigenlijk best wel harmonisch bij elkaar.
De problemen begonnen bij de buitenwereld.
Anton zegt
en typfout