De Multatulileesclub (7)
– Dat deel 10 van de Volledige Werken, dat is echt wat! In sommige opzichten beter dan de Max Havelaar!
– Voor je verder gaat: Ik vind het wel een beetje raar dat we vorige week ineens niet bij elkaar gekomen zijn, En dat ik daar niets van wist.
– Kom, laten we nu geen ruzie maken. Er werd hier nu eenmaal verbouwd. Wat zei jij nu over de Max Havelaar?
– Dit deel is in de paar jaar onmiddellijk na voltooiïng van dat boek geschreven. Douwes Dekker is echt op de toppen van zijn kunnen. Hij schakelt zijn ‘broeders’ van de vrijmetselaars in om het boek gepubliceerd te krijgen, maar die gaan in eerste instantie juist proberen te voorkomen dat hij het inderdaad publiceert, door ervoor te zorgen dat hij een hoge ambtelijke of politieke functie krijgt.
– Ja, en omdat Jacob van Lennep een van de centrale vrijmetselaars is, en die Van Lennep zelf ook goed kon schrijven, is die hele affaire een briefroman geworden: je ziet de elite krampachtig aan het werk om te proberen Douwes Dekker te helpen.
– Ja, en tegelijk merk je ook hoe bizar onbuigzaam die Douwes Dekker zelf was. Een Jezus-complex, dat had hij. Het moest wel echt een hoge baan zijn, anders bleef hij liever arm. En liet hij zijn vrouw en kinderen ook liever voorkomen. Voor zijn Prin. Ci. Pes. Terwijl het helemaal niet zo duidelijk was wat voor principes dat dan precies zouden zijn.
– Maar eigenlijk lijkt ook iedereen hem gelijk te geven?
– Nou, minister Rochussen maakt toch ook wel vrij duidelijk dat hij hem maar een opgewonden standje vindt. Misschien heeft hij wel gelijk, maar hij blaast zichzelf zo op dat het moeilijk is om hem gelijk te geven.
– Ja, zulke mensen ken ik ook wel. Ze doen goede dingen, maar doordat ze zelf de hele tijd wijzen op hóé goed die dingen wel niet zijn, is het heel moeilijk om ze een compliment te geven.
– Omdat je denkt: nou, zó goed is het ook weer niet, wordt het moeilijk te zien of te zeggen ‘dat is wel goed’.
– En complimenten zijn nooit genoeg.
– Toch vind je uitgerekend in dit deel je een Douwes Dekker leert kennen, die je in zijn gepubliceerde werk nauwelijks ziet: een blije, vrolijke. Het boek is binnen de kortste keren een enorme “rage”…
– … ja, dat woord viel me ook op. Op de een of andere manier denk je dat dit een modern woord, is, maar kennelijk werd het 150 jaar geleden ook al zo gebruikt…
– … mensen spreken hem op straat, “vooral vrouwen”. In alle kranten verschijnen recensies, en die zijn bijna zonder uitzondering positief.
– Ja, grappig dat die ook in deze Volledige Werken worden overgenomen. Ondertussen kun je ze natuurlijk ook grotendeels in Delpher opzoeken, zodat je ze ook in de originele opmaak kunt zien. Kijk, hier is bijvoorbeeld de recensie uit de NRC.
– Ja, dat is een korte recensie, maar die schrijver blijkt meteen gezien te hebben hoe krachtig het geschreven was, en tegelijkertijd wat de politieke implicaties waren: “Is het waar, wat men ons in Max Havelaar te lezen geeft, dan zal een ieder die gezond verstand heeft moeten erkennen, dat dit zoo niet blijven kan; want dat dit de zekere weg is, om ons Java binnen korteren of langeren tijd te doen verliezen.”
– Het is trouwens curieus dat in die hele recensie nergens de naam van de schrijver wordt genoemd. Ik vraag me af wanneer dat voor het laatst is gebeurd: een recensie van een boek waarbij er kennelijk alleen maar een ‘men’ is die ‘ons iets te lezen geeft’.
– Douwes Dekker schijnt het verder niet uit te maken. Hij raakt door het dolle heen, begint meteen aan een roman, Fancy, waarvan Stuiveling beweert dat hij later tot Woutertje Pieterse zal worden. En ook zijn brieven worden duidelijk literairder. Hij vergelijkt zijn werk met de erwtensoep van zijn vrouw:
En zij is begonnen met die groene erwten soep ‘waarvan Dek zooveel houdt’. Ja, gedurende mijn heele Odyssee staarde ik met verlangen naar die spijs die nooit goed wordt klaargemaakt als te huis. Maar zij wist de maat niet, en Holland was in last. Die soep heeft hoofdbreken gekost. Moet er niet groente in? Moet dat eerst in ’t water staan? Hoelang kookt zoo iets? En hoe krijg je de schillen er uit, – of moeten die er in blijven? ’t Is perfect geworden. Ik zal blij wezen als mijn Fancy zoo uitvalt als haar soep.
– Tegelijkertijd zit er ook een heleboel gemopper in. Op Tine, omdat ze te korte brieven schrijft, op Van Lennep omdat hij zijn werk niet goed behartigt. Ook dat gemopper is aandoenlijk, omdat het nóg een kant van hem laat zien die je in zijn gepubliceerde werk nauwelijks vindt: zijn angsten, zijn afhankelijkheid van anderen.
– Ja, in 1859, als hij nog niet weet of het allemaal wat wordt, presenteert hij het schrijverschap als iets dat misschien een aardigheid is. Als het succes dan komt, heeft hij nooit iets anders dan schrijver willen zijn. Als hij dan toch weer teleurgesteld raakt, omdat hij niet meteen allerwegen tot de Allerbeste wordt aangewezen, neemt hij weer afstand.
– En dan zijn er natuurlijk ook weer de vrouwen. En de neiging om Everdine ermee te kwellen. Zoals zijn nichtje Sietske:
Ik ben puur verliefd op Sietske. Dat is een engel. Je moet kennis met haar maken. Och, schrijf haar eens en zeg dat ik u gezegd heb dat ik verliefd op haar ben, en dat dat mag.
– Ja, die Sietske, dat wordt nog wat in de tweede helft van deel 10…
– Zullen we daar later nog op terug komen? Volgende week bijvoorbeeld? Het wordt al laat.
– Ja, laten we dat doen, want over die Sietske valt nog behoorlijk wat te vertellen. Ik heb ontdekt…
– … Maar moeten we nu niet eerst de Max Havelaar lezen? Daar is het nu toch wel tijd voor? Douwes Dekker is zelf inmiddels al bezig met allerlei andere dingen!
– Vind ik ook, dat kunnen we toch niet langer uitstellen?
– Maar dan deel 10 voorlopig laten liggen? Dat vind ik ook vervelend, het is net zo spannend!
– Sorry, maar als ik om me heen kijk, denk ik dat de Havelaar-lezers in de meerderheid zijn!
– … tot volgende week!
Laat een reactie achter