De Multatulileescursus (9)
– Ik wil zeggen dat ik vreselijk kwaad op jullie ben!
– Hè? We beginnen net!
– Dit gaat nog over de vorige keer. Toen we het over Max Havelaar hadden. Dat jullie het toen eigenlijk alleen over Multatuli hadden, over zijn persoon, over zijn stijl, over weet ik wat. Terwijl er toch ook echt een heleboel ellende aan dat boek ten grondslag lag!
– Ellende?
– Van de Indonesiërs, van de Javanen! In Max Havelaar lees je toch wel echt hoe vreselijk die mensen het hebben gehad. Weliswaar worden ze in de eerste plaats door hun eigen hoofden uitgezogen, maar dat is wel een uitvloeisel van het koloniale systeem, dat er ook niets tegen doet!
– En dan is er het beroemde zinnetje in het verhaal over Saïdjah en Adinda over het dorp dat door de Nederlanders is ingenomen “en dat dus in brand staat”.
– Een zinnetje dat Du Perron ook aanhaalt in zijn boek De man van Lebak, dat we voor vandaag zouden lezen.
– Maar ook die Du Perron interesseert zich totaal niet voor de ‘inlanders’! Zoals bij al die Multatulianen gaat het alleen maar over wat al die blanken daar allemaal aan het doen waren, in Indonesië. Hij maakte dat boek nota bene nog in de koloniale tijd, maar geen moment komt de vraag aan de orde of je dat eigenlijk wel kan maken, daar nog steeds in een ver land de dienst een beetje uitmaken.
– Nee, dat is niet waar, hij stelt de vraag wel degelijk. En hij citeert zelfs een hele brief van de regent van Lebak over Multatuli in het Maleis.
– Maar het blijft toch een door en door wit boek.
– We weten dat Douwes Dekker als ambtenaar een tijdje een dertienjarig meisje als concubine heeft genomen, Si Oepi Keteh. Haar vader had haar zogenaamd aan hem ‘gegeven’.
– Ja, jij presenteerde dat een tijdje geleden nog als een soort recente ontdekking.
– Maar Du Perron schrijft het op als iets dat iederen allang wist:
‘Si Oepi Keteh is zijn eerste vrouw geweest’, schreef Mimi later in de typische terminologie van die tijd.
– Tot zover de ‘held’ Multatuli met zijn grote hart voor ‘inlanders’ en voor vrouwen.
– Ook die Du Perron dacht nog behoorlijk koloniaal. Hij schrijft over een zekere Van Sandwijck die op zijn beurt verontwaardigd is dat de Javanen in Lebak 75 jaar na data nog wel denken aan hun eigen inlandse regent, die hen dwong op zijn land te werken, en niet meer aan de heldhaftige Douwes Dekker, die hen wilde beschermen:
De oude regent leeft in Lebak voort en Dekker is er vergeten; de heer Van Sandick werpt zich naar aanleiding hiervan in een grote uitweiding over oosterse despoten en besluit: een volk dat de nagedachtenis eert van een monster als Amangkoe Rat, is niet te helpen door iemand die optreedt zoals Havelaar. Dergelijke gevolgtrekkingen zeggen niets, omdat zij voorop schijnen te stellen dat de kleine man op Java het eigenlijk wel prettig vindt mishandeld te worden; terwijl het er juist om gaat hem te redden van de dwaling waarin hij verkeert, door hem bij te brengen dat hij geen mystieke of historische redenen heeft om het leed en onrecht hem aangedaan tot een fraaie noodzakelijkheid om te dichten.
– Ja, Van Sandwijck wordt boos op die Javanen dat ze niet zien hoe de blanke man hen kwam redden, terwijl Du Perron begrip probeert op te brengen voor die ‘dwaling’ en hem te laten inzien dat hij heus niet hoeft vast te houden aan die achterlijke dwalingen van zijn eigen cultuur en dat prachtige westen zo kan omarmen.
– En dat zijn dan aanhangers van Multatuli!
– Du Perron is inderdaad waardevoller om zijn psychologisch inzicht. Hij citeert veel brieven en stukken die we al hebben gelezen omdat ze ook in het Volledig Werk staan, maar hij doet dat met veel inzicht.
– Ja, hij behoudt een ironische afstand tot zijn hoofdpersoon, hij wil duidelijk niet meedoen aan de heldenverering van de ‘multatulianen’, maar hij moet al helemaal niets hebben van de tegenstanders van Multatuli…
– … die hij deurwaarders noemt…
– Ja, omdat ze alles heel precies willen weten en Multatuli op feiten proberen te vangen!
– Doen deurwaarders dat dan?
– Ik denk dat het woord vooral de benepenheid van die mensen moet uitdrukken.
– Een mensensoort die inmiddels geloof ik echt is uitgestorven. In ieder geval ik heb nog nooit iemand ontmoet die het heel belangrijk vond dat Multatuli echt een slecht mens was, en er alles aan deed om dat te bewijzen.
– Behalve onze feminist hier, met zijn bekommernis om Si Oepi Keteh!
– Nee, ik denk dat iedereen het er inmiddels over eens was dat Douwes Dekker nu niet bepaald een gemakkelijke man was en zeker ook geen lieverdje.
– Nou, we hadden in onze club in het begin toch wel de leden X en Y, die vonden dat hij een voorbeeld was van waarheidsliefde.
– Die heb jij geloof ik inmiddels wel weggejaagd met je praatjes.
– Maar het doet er dan ook echt niet meer toe. Het lijkt me duidelijk dat Douwes Dekker volkomen onbesuisd handelde en zich eigenlijk nauwelijks interesseerde voor de mensen om hem heen. Als hij maar Het Goede kon doen, maakte het hem niet uit hoe dat voor andere mensen uitpakte.
– Het hoort bij wat Du Perron aan het eind van De man van Lebak als iets kinderlijks benoemt:
Ja, Multatuli is essentieel het voortleven van een zekere jeugd. Overgevoeligheid en frisheid van indrukken, drang naar daden en mogelijkheid tot dromen tegelijk, voortdurende behoefte aan zelfbevestiging, nooit verslappend gevoel voor onrecht, opstandigheid daartegen die nooit kamp geeft, het betekent trek voor trek: jeugd. Het jongetje van de weggewaaide baret is nooit in hem gestorven. Een ijdel jongetje dus? O ja, ijdel. Maar luister: ‘Wanneer iemand de geschiedenis der ijdelheid wist te schrijven, had hij de helft der cultuurhistorie onder de knie’. Het zijn woorden van de bedachtzame Huizinga.
– Mooi. Wat lezen we de volgende keer?
– Volgens mij moeten we de brieven uit 1861 en 1862 nog lezen, toch? De tweede helft van deel 10?
– Oh ja, de liefde! Leuk!
– Sorry, maar ik wil eigenlijk ook nog wel De structuur van Max Havelaar lezen, die klassieker van de letterkundige Sötemann. Staat ook online.
– He, bah, moet dat? Zo’n raadsel van onleesbaarheid? Kunnen we ons niet beperken tot de echte schrijvers.
– Sorry, maar het is de volgende keer bij mij thuis en dan mag ik bepalen wat we bespreken.
– Als je maar weet dat ik dan niet kom.
– Nee, als het al te wetenschappelijk wordt, blijf ik eerlijk gezegd ook liever thuis.
– Toch is dat boek van Sötemann prachtig, het wordt echt door veel mensen onderschat omdat Van het Reve er zo’n karikatuur van maakte. En we kunnen de kritiek van Van het Reve natuurlijk ook meenemen.
– Mooi, dan komen we volgende week samen met een kleiner gezelschap om over De structuur van de Max Havelaar te praten, en treffen we elkaar over twee weken om ons met z’n allen te buigen over de sappige brieven aan Sietske en Mimi.
Anton zegt
Had die oude scheepskapitein Douwes Dekker niet vier zonen die beurtelings dominee (Stoffel), handarbeider (Eduard), dominee, handarbeider moesten worden? De tweede had daar problemen mee en vertrok naar de Oost. Wat die dáár aantrof was teveel voor de tekort gedane.
Michel Gastkemper zegt
75 jaar na dato, denk ik.