Jeugdverhalen over joden (14)
Door Ewoud Sanders
De eerste Nederlandse vertaling van deze Duitse zedengeschiedenis verscheen in een vierdelig werk waarvan geen exemplaren bewaard zijn gebleven: Godsdienst, deugd, natuur en voorzienigheid: een leesboek voor het algemeen (1798-1803). Het tweede deel, waarin dit verhaal in 1799 werd afgedrukt, werd besproken in het tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen. Indertijd was het niet ongebruikelijk om een korte bespreking te besluiten met een voorbeeld uit het boek, dat vervolgens integraal werd overgenomen. In dit geval werd de complete tekst van dit verhaal in het tijdschrift afgedrukt, waardoor het toch is overgeleverd.
‘Voorbeeld van groote eerlijkheid in een jood’ is minstens tien keer gepubliceerd, onder verschillende titels en in diverse bewerkingen:
Jaar | Titel van het verhaal | Gepubliceerd in: | |
1 | 1799 | Voorbeeld van groote eerlijkheid in een jood | Godsdienst, deugd, natuur en voorzienigheid: een leesboek voor het algemeen |
2 | 1823 | De arme Jozef | Voorbeelden van deugdzame bedrijven |
3 | 1824 | Schijn bedriegt | Welsmakende en onschadelijke lettervruchtjes |
4 | 1826 | De eerlijke en dankbare koopman | Bloempjes van uitspanning, gevlochten voor de Nederlandsche jeugd |
5 | 1835 | De eerlijke en dankbare koopman | Bloempjes van uitspanning |
6 | 1839 | De brave Jozef te Berlijn | Keur van mengelingen ter bevordering van wijsheid, deugd en godsdienst |
7 | 1840 | De brave Jood | Tafereelen voor de Nederlandsche jeugd |
8 | 1840 | De eerlijke en dankbare koopman | Bloempjes van uitspanning |
9 | 1842 | De brave Jood | Tafereelen voor de Nederlandsche jeugd |
10 | 1850 | Eerlijkheid ook bij Joden | Godsdienst, deugd, natuur en voorzienigheid |
In de samenvatting is geciteerd uit de oudste vertaling/bewerking.
Samenvatting
Joseph is een joodse handelaar die in Berlijn woont. Hij handelt in oude kleren en schoenen. Hij is ‘zeer eerlijk en braaf’ en wordt geacht door iedereen die hem kent. Hij verdient maar net genoeg voor een eenvoudig dagelijks maal, maar daarvoor is hij God al dankbaar.
Als zijn beide kinderen sterven moet hij zijn schaarse bezittingen verkopen om hun begrafenis te kunnen bekostigen. Kort daarna wordt zijn vrouw ernstig ziek. Omdat hij geen geld heeft voor hulp, verzorgt hij haar zelf. Daardoor verdient hij helemaal niets meer.
De christenen die hij om hulp vraagt, wijzen Joseph dikwijls ‘op eene zeer onchristelijke wijze’ af. Dit doet hem veel verdriet, maar hij blijft vertrouwen op God.
Als Joseph op een dag hongerig langs de straten loopt, wordt hij aangeroepen door een jonge heer die hem kleding wil verkopen. Joseph doet een bod dat voldoet, maar omdat hij helemaal geen geld meer heeft, probeert hij dit bij een andere jood te lenen. Die vraagt echter teveel rente.
Terug bij de jonge heer zet Joseph in tranen uiteen in welke omstandigheden hij verkeert. De man voelt ‘christelijk medelijden met den armen Jood’ en zegt: neem de kleren maar mee en betaal me wanneer je daartoe in staat bent.
Terug bij zijn vrouw kijkt Joseph de kleren na. Tot zijn grote verrassing vindt hij in de voering van een broek ‘drie aanzienelijke stukken goudgeld’. Hij loopt snel terug naar de jonge heer en roept blij: ‘Hier heb ik iets gevonden dat niet mij, maar u mijnheer toebehoort!’
De man is verbaasder ‘over de eerlijkheid van den Jood’, die het geld duidelijk hard nodig heeft, ‘dan over het geld zelf’. Hij beent even door zijn kamer en zegt dan tegen Joseph: ‘Hoor, mijn vriend! ik bezin mij, dat ik dit geld voor een geruimen tijd verlooren heb, en nooit had ik gedagt het te zullen wedervinden. Het zal het uwe zijn, dewijl gij zo eerlijk zijt; en de klederen, die gij van mij gekogt hebt, schenk ik u nog daarenboven.’
Eerst wil Joseph dit niet aannemen (‘men moet zich geene eerlijkheid laaten betaalen, wijl die een pligt is’), maar uiteindelijk stemt hij toe. Hij besteedt het geld aan drie zaken: hij betaalt een dokter om zijn vrouw te verzorgen, hij koopt er levensmiddelen van en hij investeert in zijn handel.
Die handel wordt vervolgens zo door God gezegend dat zijn handel (‘zonder eenig bedrog’) dagelijks toeneemt. Zijn vrouw herstelt en Joseph raakt binnen een paar jaar in goeden doen. Aan de jonge heer schenkt hij ‘eene fraaije zilveren tabaksdoos’ met daarin gegraveerd: ‘Uit dankbaarheid van den armen Joseph’.
Het verhaal eindigt met deze zedenles: ‘Wij leeren hier uit, dat niet alle Jooden slegt en oneerlijk, en niet alle Christenen braave menschen zijn; maar dat, onder alle volkeren, zulke bij God aangenaam zijn, die Hem vrezen en recht doen.’
Verhaalvarianten
In Voorbeelden van deugdzame bedrijven (1823) wordt de liefdeloosheid van de christenen bij wie Joseph/Jozef tevergeefs aanklopt, sterker benadrukt. ‘Somtijds klaagde hij zijnen nood wel eens aan eenen gegoeden Christen, doch werd door deze zoo domme als liefdelooze taal: Een Smous verdient niets beters! afgewezen.’
Welsmakende en onschadelijke lettervruchtjes (1824) voorziet deze geschiedenis van een inleiding van ruim twee pagina’s. Het gaat om een tweegesprek tussen een vader en zijn zoon, Ferdinand geheten. Ferdinand heeft zojuist een ‘slecht gekleede kleerjood’ een ‘leelijke smous’ genoemd. De handelaar begint daarop ‘op niet onbeleefde wijze’ een gesprek: ‘Na dach, waarom schel [sic] je me?’ Waarop Ferdinand hem toeroept dat hij een ‘morsige gannef’ is.
Vader leest Ferdinand vervolgens de les, maar de jongen geeft zich niet meteen gewonnen. Hij stelt dat ‘de Joden er steeds op uit zijn om de Christenen te bedriegen’.
Vader: ‘Dit zijn zij niet alleen, en in waarheid, er zijn zoo vele Christenen die dezen naam niet verdienen (…). Laten wij de menschen toch niet altijd naar het uiterlijke beoordeelen, het is de schijn, mijn zoon! die ons het meest bedriegt. Al zag die Jood er nu armoedig in de kleeren uit, en al verraden zijne bijzondere gelaatstrekken nu ook de Natie [het volk; ES] tot welke hij behoort, daarom kan hij evenwel een eerlijk en weldenkend man zijn.’
Waarna vader begint aan de geschiedenis van Joseph.
In Bloempjes van uitspanning, gevlochten voor de Nederlandsche jeugd (1826), dat opent met dit verhaal, wordt het belang van eerlijkheid gekoppeld aan het roemrijke Nederlandse handelsverleden. ‘Eerlijkheid in den handel is een voornaam punt. De oude Hollanders konden zich, door stipte eerlijkheid, op de achting van alle volken beroemen!’ Maar, zo relativeert de verteller: ‘Deugd is nimmer het bijzonder eigendom van eenig volk, zij wordt onder alle luchtstreken, in alle landen, bij alle volken gevonden.’
De verteller begint de geschiedenis van het arme Duitse stel, hier Levi en Sara genoemd, als volgt: ‘In een der grootste steden van Duitschland woonde sinds vele jaren een jood; – ‘Hoe een jood tot een voorbeeld! dunkt mij hoor ik u zeggen. Een jood! Ja lieve kinderen, en waarom niet? Is een jood dan geen mensch?’
Aan het eind stelt de verteller dat deze geschiedenis geldt als een ‘bewijs waaruit men zien kan dat een Jood ook een goed hart in zijnen boezem kan dragen; kortom, dat een Jood een mensch, een kind van dan grooten Schepper is’.
Curieus is dat in deze versie van het verhaal Josephs korte dankwoord, gegraveerd in de zilveren doos, wordt opgerekt tot een veel langere gravure in dichtvorm:
Eerlijkheid is kenbaar steeds
Aan ongekreukten luister,
En schiet, gelijk de avondstar,
Haar hemelglans in ’t duister;
Om ’t even ook, in welken stand,
Verdient zij eerbetooning,
En huist, zoowel in ’t beed’laars kleed,
Als ’t purper van een’ koning!
Het zij dan Turk of Jood, Chinees, Tartaar of Christ,
Wel hem, wiens eerlijkheid zijn hart geen rust betwist!
Doelgroep en receptie
De meeste publicaties waren bestemd voor de (schoolgaande) jeugd. Leeftijden worden niet genoemd.
Van dit verhaal heb ik geen besprekingen gevonden. Over de bundel waarin de oudste versie is opgenomen oordeelde het tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen in 1800 dat de verhalen ‘ten hoogsten geschikt’ waren ‘tot verbetering van hart en zeden’.
Laat een reactie achter