Door Ad Leerintveld
Bij de werkzaamheden voor Huygens Briefwisseling Online duiken steeds verrassingen op. Zo vond Ineke Huysman in de collectie van de Fondation Custodia in Parijs een geheel onbekende brief aan Huygens met een kerstgedicht. De brief is geschreven ‘aus Antorff den 15 Januarij 1639’ door een zekere Christophorus von Essen ‘Jacht[meeste]r von Dessau aus Anhalt’. Deze Christophorus von Essen of Christoffel van Essen geniet in de jaren dertig en veertig van de zeventiende eeuw in Antwerpen enige bekendheid als dichter en schermmeester. Op zijn naam staat een vijftal publicaties waaronder een werk tegen de Hollanders die maar geen vrede willen met Spanje (1634) en een lofdicht op kardinaal-infant Ferdinand van Oostenrijk, landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden, bij zijn Blijde Intrede in Antwerpen (1635).[1] Uit zijn publicaties blijkt Van Essen zeer katholiek, Spaansgezind, anti-calvinistisch en tegen de Hollanders te zijn. Het is dan ook opmerkelijk dat hij de hervormde, Haagse Hollander Huygens een gedicht stuurt. Huygens heeft Van Essen en zijn werk mogelijk gekend en over hem horen spreken bij zijn frequente bezoeken aan Antwerpen. Of ze elkaar ontmoet hebben, is onbekend. Van Essen kende in ieder geval Huygens’ reputatie. Dat wordt overduidelijk uit de nu voor het eerst gepubliceerde brief, die ook de eerste (en enige?) brief is die tussen Huygens en Van Essen is gewisseld.[2]
Van Essen begint zijn schrijven met de mededeling dat hij Huygens niet eerder heeft geschreven. ‘Maar’, zegt hij vervolgens, ‘niets zijn de bestieringhen (wilsbesluiten) van de Allerhoogste vreemd en onbegrijpelijk’. Met de opmerking dat de microcosmos (de mens) en de grote globe (de aarde) door hetzelfde licht beschenen worden, zet Van Essen een vergelijking in tussen hemzelf en Huygens. Hij is maar een nachtlampje vergeleken met het licht dat Huygens is. Hij is maar een vonkje bij de flambouw van Huygens en zijn gedicht zal hooguit een half uurtje van Huygens’ vrije tijd nemen. In de rest van de brief probeert Van Essen met een ingewikkelde verwoording van de werking der emoties en hartstochten Huygens duidelijk te maken hoezeer hij innerlijk geprest is tot dit schrijven. Hij eindigt met Huygens ‘een salichst ende geluckichst Nieuw-Jaer’ te wensen.
Het kerstgedicht van Van Essen
Christoffel van Essen stuurt Huygens een kerstgedicht dat is opgebouwd uit twee delen.[3] Het eerste deel van zestien regels beschrijft de almachtige God, mens geworden als een klein kind: het ‘Kleijn-Grote Kind, waarin het al staat stil’. Het tweede deel is een oproep aan de mens om zich bij het aanschouwen van dit wonder om zijn zielenheil te bekommeren.
De beschrijving in het eerste deel is vol tegenstellingen. God die met milde hand de hele aarde zegent, omhelst de nood en laat armoede en gebrek toe tot Zijn lichaam. Hij die alles Zijn woning geeft, heeft, nu Hij mens is geworden, geen onderdak bij de mensen. Jozef en Maria doen hun best en vinden voor Hem een plaats bij de domme beesten. ‘Daar is de Hemel nu in enen stal besloten’. ‘Daar ligt de Schepper’, zelf verstoten van Zijn eigen werk. Israël en Judea kennen Hem niet. Maar de os en de ezel beschouwen Hem als hun meester. En de herders, die in het veld hun schapen hoeden, horen een nooit-gehoord lied ‘Van Vrede op der aard’ aan die van goeden wil’.
Het tweede deel van het gedicht roept de mens op zich op het heil van zijn ziel te richten. Met een wel twaalfmaal herhaald ‘Hier’ richt de dichter de aandacht van zijn lezer op het wonder dat geschied is in deze stal. Hier is God door Zijn Menswording met de mens verbonden. Hier ligt uw eigen stoffelijke lichaam in genade gewikkeld. Hier is de Hemel neergedaald. Hier is de kop van de slang gebroken. Hier is Uw Heer. Hier is het hoogste wonder. Hier is de hulp voor uw ziel. Hier is het meest bijzondere, de om u mens geworden mens. Hier is wat ‘altegaar’ kan geven wat de mens verheugt ‘in ’t Nieuwe-Jaar’.
Huygens’ Kersmis
De tegenstellingen uit Van Essens kerstgedicht: God-mens, Hemel-stal, almachtige God-pasgeboren kind vinden we ook terug in het sonnet Kersmis dat Huygens op 5 januari 1645 schreef. Kersmis is opgenomen in de bundel Heilighe Daghen, een onmiskenbaar hoogtepunt in Huygens’ oeuvre. Huygens liet deze gedichten op de kerkelijke hoogtijdagen in 1645 fraai uitgeven te Amsterdam bij Johan Blaeu als geschenk aan Leonora Hellemans, de vrouw van zijn vriend P.C. Hooft.[4] Huygens’ gedicht Kersmis is veel pregnanter dan dat van Van Essen. Huygens verwoordt in veertien regels wat Van Essen in achtentwintig regels benadert. Bij Huygens is de ziel al overtuigd van het wonder en de betekenis van ‘Gods Soon in’t hoy’. Zijn ziel wil bij Hem in de stal overnachten. Aan het einde van zijn sonnet, spreekt Huygens zijn ziel toe. Zij moet nederig knielen voor het Kerstkind en een einde maken aan de ongepaste rijmelarij. Bij dit wonder past sprakeloosheid.
Invloed?
Huygens heeft voor zover bekend niet gereageerd op Van Essens zending. Christoffel van Essen was noch door afkomst, aanzien of functie een partij voor Huygens. Van Essen zal Huygens met zijn gedicht (en zijn brief) hebben verwonderd en mogelijk ook ontroerd. Hun beider geloof in het Wonder van Kerstmis kan hen, katholiek en calvinist, bijeengebracht hebben. Of Huygens in 1645 voor zijn gedicht Kersmis door het hem zes jaar tevoren toegezonden gedicht van Van Essen geïnspireerd werd, valt niet uit te maken. Voor zijn Heilighe Daghen waren de bijbel en zijn geloof de belangrijkste inspiratiebronnen.
Noten
[1] De volledige titels zijn te vinden in de Short Title Catalogue Vlaanderen STCV: stcv.be
[2] Zie voor een scan, transcriptie en vertaling van deze brief: http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens/brief/nr/n0388
[3] Het gedicht (in origineel, transcriptie en vertaling) is te lezen via: http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens/brief/nr/n0388
[4] Constantijn Huygens, Heilighe Daghen. Uitgegeven naar de eerste editie van 1645. Ingeleid en toegelicht door L. Strengholt. Amsterdam 1974. Ook te raadplegen via dbnl.org
Laat een reactie achter