Eva uit Adam slapend
God, op den zesden dag
beval dat Adam lag
en slapend ’t lichaam overliet;
Adam vervulde ’t, lei het hoofd
onder een boom met bloeiend ooft
en sliep
terwijl God Eva schiep.
Temidden ’t woud vol wild
nu wonderlijk gestild
daar elk zijn koning willoos ziet,
temidden vogelen, vissen, ’t fier
geslacht van pels- en vederdier
en pauw,
vond hij den vorm der vrouw.
Wijl Adam onbewust
’t hoofd op de handen rust
en droomt van een aan hem gelijk,
rijst Eva uit zijn hart omhoog
gesloten nog het sluimrend oog,
en leunt
het lichaam dat God steunt.
Hij ziet haar teer en zwaar
gelijk een druivelaar
gerijpt in ’t paradijselijk rijk
vol donkerroden wijn, gericht
vanuit de worden naar het licht
en naakt
terwijl zij traag ontwaakt.
Toen hij gewillig rees
zag Adam uit zijn vlees
dat eerst geboren werd uit slijk,
de pracht van ’t paradijs vermeerd.
Zijn ogen zijn op haar gekeerd,
hij kijkt
hoe nederig zij prijkt.
Christine D’haen (1923-2009)
———————————–
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter