Jeugdverhalen over Joden (21)
Door Ewoud Sanders
Herkomst en drukgeschiedenis
Pieter Louwerse (1840-1908), de auteur van ‘Wat er van drie jongens werd’, was dertig jaar werkzaam als onderwijzer. In 1868 debuteerde hij als medewerker van de Kinder-Courant, een weekblad dat sinds 1852 bestond. ‘Wat er van drie jongens werd’ verscheen in deze jeugdkrant en behoort tot zijn vroegste publicaties. In 1869 verscheen zijn eerste jeugdboek, Lachen en leeren.
In de decennia daarna groeide Louwerse uit tot een zeer geliefde schrijver van verhalen, gedichten en liederen voor de jeugd. Hij schreef voor tijdschriften als De Kleine Huisvriend, De Kindervriend en Voor ’t Jonge Volkje. Voor dat laatste tijdschrift werkte hij sinds 1880: eerst als redacteur en daarna als hoofdredacteur, een functie die hij tot zijn dood vervulde. Hij schreef zelf de meeste verhalen in Voor ’t Jonge Volkje, onder allerlei pseudoniemen.
‘Pieter was een geboren verteller’, aldus dominee L.J.J. Hageraats in 1909 in het levensbericht van Louwerse. ‘Hij is geworden de verteller bij uitnemendheid, die zich wel in de eerste plaats gaf aan de jeugd, maar oud Nederland zoo goed als jong aan zich verplichtte.’
Bij het schrijven van verhalen betrachtte Louwerse, aldus Hageraats, ‘eene groote neutraliteit; zelfs was ze wel wat te groot. ’t Zou immers niemand hebben gehinderd, zoo hij in zijn verhalen meer over God gesproken had.’
Samenvatting
Nathan is een arme joodse marskramer. Hij is tien jaar, klein van stuk en woont met zijn moeder, broertjes en zusjes in een dorp.
Op een dag wordt Nathan door schooljongens gepest. Willem, zoon van de burgemeester, vraagt aan Nathan: ‘Kan-je goed klimmen, Jood?’
‘Nah, hik gloof het wel’, antwoordt Nathan, in een schrijfwijze die de Joods-Nederlandse uitspraak moet weergeven.
‘Nu haal je pet dan maar van ’t kerkhof’, roept Willem en hij smijt Nathans petje over een hoge muur. Als Nathan terugkomt heeft Willem alles uit Nathans mars op straat gesmeten: garen, band, lint en doosjes schoensmeer. Nathan noemt dit ‘gemeen’, Willem vindt dat een belediging en wil de veel kleinere Nathan te lijf gaan. Voor het zover komt, grijpt Jan de Groen in, de zoon van de kleermaker. Willem druipt af, roepend: ‘’k Zal het je toch wel betaald zetten, leelijke Jood.’
Vader De Groen, de kleermaker, heeft gezien wat er is gebeurd. En ook dat Nathan in lompen is gehuld. Hij meet Nathan op en vraagt het verbaasde jongetje om een paar dagen later terug te komen. Ook koopt hij wat beschadigde koopwaar van Nathan. Het ‘jodenkind’ is ervan in tranen.
’s Avonds gedenken Nathan en zijn moeder de kleermaker en zijn zoon in hun gebed. Louwerse: ‘Want zie-je, in een joden-familie wordt ook gebeden en … een jood kan even braaf en vroom als een christen zijn!’
Van vader De Groen krijgt Nathan een nieuw jasje maar diezelfde dag scheurt de kwaadaardige burgemeesterszoon Willem er een stuk af. Weer helpt Jan, de zoon van de kleermaker, Nathan uit de brand, roepend ‘een Jood is ook een mensch!’ Vader herstelt het jasje en tussen Jan en Nathan groeit een hechte vriendschap. Van Jan leert Nathan lezen en schrijven.
Als hij zestien is verlaat Nathan het dorp. Nadat al zijn familieleden zijn overleden, besluit hij zijn geluk in Frankrijk te beproeven. Jan en hij corresponderen met elkaar, maar na een tijdje worden hun brieven niet meer bezorgd. Dat komt doordat de aan lager wal geraakte Willem, die op het postkantoor werkt, ze verscheurt. Willem pikt ook geld uit een van de brieven. Door toeval komt dit uit en Willem belandt in de gevangenis.
Dertig jaar later rijdt een ‘prachtig rijtuig’ het dorp binnen waar Jan en zijn vader nog altijd wonen. Een van de inzittenden is een ‘rijken Israeliet’ die kort daarop de kleermakerij betreedt. Hij haalt een klein, versleten jasje tevoorschijn en vraagt aan Jan de Groen of het de moeite loont om het te laten opknappen. Jan en zijn oude vader herkennen ‘het jasje van den kleinen Nathan’. De oude vrienden vallen elkaar ontroerd om de hals en Nathan vertelt zijn levensverhaal. Met ‘vlijt en oppassendheid’ en hard werken heeft hij in Parijs een fortuin verdiend. Hij is teruggekomen naar het dorp van zijn jeugd om er met zijn vrouw, zoon en dochter ‘onder ’t genot van oude vriendschap zijn overige levensdagen te mogen eindigen’.
Dat gebeurt. ‘Hij was jood gebleven’, aldus Louwerse over Nathan, ‘maar in zijn borst klopte een hart, als in die van Jan de Groen en … Jan de Groen was een christen.’
Doelgroep en receptie
De Kinder-Courant was bestemd voor jongens en meisjes. Van dit verhaal heb ik geen besprekingen gevonden.
Laat een reactie achter