Door Jos Joosten
Het Literatuurmuseum laat regelmatig hedendaagse auteurs de archieven induiken om een set oude brieven of andere documenten af te stoffen en een nieuw leven te geven. Een mooi initiatief dat steevast vitale vertelsels oplevert. Zo ook de recente aflevering: Hanna Bervoets bespreekt de correspondentie van Anna Blaman met haar liefde Marie-Louise Doudart de la Grée. Blaman is, wat mij betreft, een veel te onderschatte auteur, dus ik ben erg blij met deze aandacht en Bervoets maakt er ook werkelijk een heel mooi drieluik van.
Dus laat mijn kanttekening bij een kleinigheid vooral mijn bewondering voor Bervoets’ tekst niet teniet doen. Want er wás een detail waarover ik viel. Ter inleiding op haar tekst over Blamans roman schrijft Bervoets: ‘Het boek werd zowel bejubeld als verguisd: vooral de katholieke pers sprak schande van de vele erotische lesbische passages.’ Die passage over de katholieke kritieken leidde een klein eigen leven, ontdekte ik al een paar jaar geleden, toen ikzelf over Eenzaam avontuur schreef.
Natuurlijk is het makkelijk, het gangbare cliché reproduceren: de eerste naoorlogse jaren waren kleinburgerlijk, bedompt en totaal verzuild en bij uitstek dé katholieken waren baarlijke conservatieven.
In 2015 schreef ik over Eenzaam avontuur voor De leeslijst, het boek met 222 lemma’s over Nederlandstalige werken van middeleeuwen tot heden, dat Nina Geerdink, Johan Oosterman en ik redigeerden (Vantilt Nijmegen 2015). Toen ik mijn stuk voorbereidde, trof ik eigenlijk maar één ronduit negatieve katholieke kritiek. Het rabiate jesuïetenblad De Linie ging flink los op morele gronden.
Verder was het vooral opmerkelijk. In de katholieke Volkskrant besprak Gabriël Smit Eenzaam avontuur op 30 december 1948 in een stapelrecensie met de nieuwe Van Schendel en Vestdijk. Hier volgt de hele bespreking van de prominente criticus Smit:
Het [boek] is waarlijk scherpzinnig genoeg en het verrast de lezer dikwijls door opmerkelijke vondsten. Een auteur schrijft een detectiveverhaal, dat zich ook in zijn eigen leven voltrekt, — de afwisseling van en de wisselwerking tussen het verhaal en de gebeurtenissen zijn spitsvondig en met veel talent beschreven: maar wat blijft er waarachtig van over wanneer men langzamerhand door deze vernuftige constructie begint héén te kijken? De zoveelste geschiedenis van de zoveelste vrije liefde, — nauwelijks méér. Veel diepzinnigheid, die achteraf niet anders dan woordenspel blijkt.
Niet positief, per saldo. Maar evenmin iets over ‘de vele erotische lesbische passages’. Dezelfde Smit had het boek twee weken eerder, op 18 december, al veel uitgebreider besproken in De Gooi- en Eemlander. Daar had hij geconcludeerd:
Dat geschiedt ongetwijfeld op fraaie, ook wel ontroerende en overtuigende wijze, maar hoeveel moeizame haarkloverijen en psychologische subtiliteiten van een nogal onvruchtbare soort heeft hij daarvoor moeten doorstaan? Meesterlijk beschreven, inderdaad, maar wanneer worden in onze nieuwe romankunst nu eens resoluut de ramen opengezet? Wanneer raken we eindelijk eens verlost van de benauwdheid en het zielegepeuter? Eenzaam avontuur is een zéér knap boek, het is geschreven door een kunstenares met ongemene talenten en mogelijkheden, maar zou dit alles niet eens in dienst kunnen worden gesteld van een ruimer, sterker, gezonder leven? Van een minder verdeelde gecompliceerdheid? Het lijkt méér dan ooit noodzakelijk.
Hetzelfde verhaal wat uitgebreider: bewonderende opmerkingen over Blamans talent, met een uiteindelijk negatieve slotsom. Maar opnieuw: geen woord van ‘schande’ over de erotiek.
Over hoe Anton van Duinkerken op 20 juni 1949 in het katholieke dagblad De Tijd’ oordeelde, schreef ik al in De leeslijst. Ik citeer (en corrigeer een beetje) wat ik in mijn eigen laatste alinea’s meldde (p.313):
Interessant is het slot van de recensie van de meest prominente katholieke criticus van het moment, Anton van Duinkerken. Zijn oordeel is gereserveerd en hij komt tot een opmerkelijke conclusie. Is Eenzaam avontuur een ‘onzedelijk boek’? Van Duinkerken meent van niet:
Men hoort zo gaarne “onzedelijk” noemen wat de geslachtsdrift en haar perversie tot onderwerp heeft. De zeden omvatten meer dan de begeerten van het vlees.
Hij maakt dan een omweg via een banaal hekeldicht dat het katholieke tijdschrift Roeping kort tevoren had gepubliceerd:
Dat is, dichterlijk beoordeeld, van een stunteligheid, die niet te verhelpen is. Het is menselijk beoordeeld, van een lasterlijkheid waar de vijf bisdommen zich over schamen moesten. In het boek van Anna Blaman wordt het leven verminkt, geschonden en ontluisterd, maar dit boek is minder onzedelijk dan dat onnozele versje in Roeping en zolang wij zulke versjes gewoon vinden, doen wij beter door over andermans zedelijkheid of onzedelijkheid de staf niet te breken.
Een Roomse reactie misschien, maar Van Duinkerken verwijt er vooral anderen mee Eenzaam avontuur op morele gronden aan de schandpaal genageld te hebben. En over homoseksualiteit heeft hij het niet.
Wat de critici niet noemen, speelt misschien gewoon niet.
Vooral niet omdat, anders ook dan de flaptekst van de herdruk uit 2010 suggereert, Eenzaam avontuur helemaal geen ‘lesbische liefde beschrijft’. Hoofdpersonage Alida had, vóór haar huidige man, een relatie met een vrouw. En een van de bijfiguren, Bertie, is verliefd op haar. Terecht stelt Maaike Meijer (in haar mooie bijdrage aan de bundel Schokkende boeken! (Hilversum 2014)): ‘Op het tweede plan speelt een lesbische verliefdheid’. Ze spreekt over een ‘lesbische bijrol’.
Tot zover deze lezing uit De leesijst.
Op zijn minst voorzichtig is, denk ik, te concluderen dat de aanname ‘vooral de katholieke pers sprak schande van de vele erotische lesbische passages’ te kort door de bocht is. Waarbij opgemerkt zij dat de Volkskrant zich, enkele jaren na publicatie van Eenzaam avontuur, in een hoofdredactioneel commentaar zeer negatief uitlaat over een bekroning van Blamans boek – in een artikel dat schande spreekt van moderne kunst in haar algemeenheid, waarbij ook de beruchte tekening ‘Vader en zoon’ van Pieter Ouborg het moet ontgelden.
Ik krijg steeds vaker de indruk dat het eerste decennium na de bevrijding in Nederland literair-historisch veel complexer in elkaar zit dan het gerepresenteerd wordt in de gangbare literatuurgeschiedenissen, die immers steevast redeneren vanuit de modernistische poëtica van de vernieuwing. Zij hebben behoefte aan het oude als afzetpunt, dat als vanzelf leidt tot een hanterbaar schema. Mij zou het niet verbazen als er in werkelijkheid veel meer waarheid tussen beide polen te vinden zou zijn.
Laat een reactie achter