De Multatulileescursus (19)
Door Marc van Oostendorp
– Als je de brieven leest die Multatuli schreef tijdens het werken aan de tweede bundel Ideën, krijg je het idee dat het allemaal maakwerk was. Hij moest nu eenmaal gedachten uit zich persen om geld te verdienen. Maar als je die bundel zélf leest, vind je de ene briljante zin na de andere.
– Je zou bijna spreken van schrijfplezier!
– Nou, maar er staan ook wel hele stukken in die hij voor elders had bedoeld. Zoals die brief van Max Havelaar aan Multatuli, of dat lange antikapitalistische manifest.
– Maar sommige van die ideeën zijn aforismen, en als zodanig veel sterker dan die in deel 1.
– Ja, dat vond ik nou ook. ‘Misschien is niets waar en zelfs dat niet.’ Duh!
Niemand schat hoog genoeg wat-i kan zyn. Niemand laag genoeg wat hy is.
– Is dat niet een beetje een tegeltjeswijsheid?
– Je zou het zo op een tegel kunnen zetten, dat is waar. Tegelijkertijd is het toch ook wel kort samengevat Multatuli’s mensbeeld.
– Behalve dat je niet het gevoel krijgt dat hij nu zo zijn best deed zichzelf wat lager in te schatten dan hij deed.
– Begin je weer? Ik vraag me soms af waarom jij nog op deze leesclub zit.
– Ik moet toegeven dat er inderdaad mooie aforismen in deze bundel staan:
Stipte terminologie in wetenschap is onmisbaar. Stiptheid van terminologie buiten de wetenschap, is pedant.
– of:
Er zyn weinig fouten – ja, misschien geen – die niet voortkomen uit luiheid.
– Dat laatste had ook wel een motto van deze bundel kunnen zijn. Hij veegt zowel de liberale politicus Thorbecke…
– ,,, en liberaal betekende in die tijd ‘links’ he, net zoals nu nog in Amerika…
– … de liberale politicus Thorbecke de mantel uit vanwege zijn bundeltje artikelen…
– … dat gelukkig inmiddels ook op internet staat…
– … vanwege zijn bundeltje artikelen over politiek, dat hij belabberd geschreven vindt, en flinterdun…
– … nou, dat klopt ook wel. Al kunnen we niet zeggen dat het oeuvre van Mark Rutte nu zoveel indrukwekkender is…
– … en flinterdun, als de ‘liberale’ dominee Zaalberg, die een combinatie van ratio en geloof voorstaat.
– Gehakt maakt Multatuli van beide! Hij vindt geloof ik van zowel Thorbecke als van Zaalberg dat ze door een ‘nette’, ‘geaccepteerde’ vorm van vooruitstrevendheid voor te staan de boel bedriegen.
– Een beetje het soort verwijt dat de SP de PvdA maakte, toen die laatste partij nog wat voorstelde.
– Ze willen de kool en de geit sparen, die zijn zelfs een rode draad in zijn hoon voor Zaalberg, die kool en die geit. Multatuli vindt dat je ergens voor moet staan.
– En dat je dan dus ook hard moet werken. Dat je niet de fout moet maken van de luiheid. Die luiheid, daar had hij echt een enorme hekel aan.
– Ik vond nog twee aforismen heel treffend:
Er zyn weinig talen, en zeer veel dialecten.
De wetenschap heeft meer verplichting aan leken, dan leken aan de wetenschap.
– Ah, de taalwetenschapper en de wetenschapscommunicator aan het woord.
– Ik geloof dat hij met die eerste mededeling niet speciaal iets taalkundigs bedoelt, ik geloof meer dat hij met ‘dialecten’ in dit geval bedoelt ‘eigen manieren van spreken van een bepaalde groep of een bepaald individu’.
– Met alleen een taal leren ben je er nog niet.
– Ik houd toch meer van de wat langere, essayistische stukken. Hij had soms echt originele ideeën. Bijvoorbeeld in wat jij daarnet dat ‘antikapitalistische stuk’ noemde. Hij praat dan over de armoede van de Nederlanders en zegt dat ze beter af zijn dan slaven:
De zwarte slaverny was inderdaad een gruwel, maar… ze was openlyk, oprecht, frank. En: de slaaf werd beschermd door de wet. Wie beschermt den witten slaaf? Wie verzacht of geneest den kanker van de blanke slaverny? Ook dát is een gruwel, filanthropen, en een gruwel met toebehoren van huichelary en valsheid.
– Echt? Dat vind jij wel wat? Ik vind het afschuwelijk, een vorm van white privilige avant la lettre. Het onnoemelijke leed van de slaven ontkennen, net doen alsof wat de witte mensen ondergaan eigenlijk veel erger is.
– Maar hij heeft toch een punt? Als slaaf had je niets, maar was je iemands eigendom en die persoon was volgens de wet voor jou verantwoordelijk. Vergelijk dat eens met de staat van een arbeider in een rauwe vorm van kapitalisme. Je bent weliswaar niet iemands letterlijke bezit, maar wel volkomen van die persoon afhankelijk. Terwijl die persoon geen enkele verantwoordelijkheid voor je heeft: als je bezwijkt, neemt hij gewoon een ander.
– Ik blijf dat een manier vinden om het zwarte leed goed te praten.
– Hij wijst er toch steeds op dat het inderdaad een ‘gruwel’ is?
– Ja, maar wel ‘openlyk, oprecht, frank’.
– Het erge van de slavernij lijkt me vooral ook voort te komen uit het zeer diepe racisme dat erin zit. Dat je meent dat bepaalde mensen iemands eigendom kunnen zijn.
– Ik heb hier geen zin meer in. Moet ik echt nog met deze figuren verder praten?
– Gelukkig staan er tegen het einde weer een paar fraaie episoden in van het Wouter-verhaal.
– Oh, ga je de boel sussen?
– Het is toch ook een prachtig verhaal? Alleen al hoe hij speelt met zijn status van verteller. Het stukje waar hij overgaat van zijn betogen naar het eigenlijke Wouter-verhaal:
Ik denk dat juffrouw Pieterse een erfenis had gekregen. Want de Pietersens verhuisden op eenmaal naar ’n ‘fatsoenlyker’ buurt, en de jonge-juffrouwen kenden geen enkele meer van de meisjes waarmee ze waren ‘op naaien geweest’. Zulke dingen horen by erfenissen, of by verhuizen ‘met verbetering’. En er waren nog andere blyken. Leentje werd plechtig uitgenodigd haar verleden deelwoord ‘gezeid’ te veranderen in: ‘gezegd’, want juffrouw Pieterse had opgemerkt, dat ‘de mevrouw van hiernaast’ zo conjugeerde. Dus zou ’t wel goed wezen.
– De verteller vertelt iets dat hij kennelijk ook niet zo precies weet. Een vroege voorbode van het begin van Het proces van Kafka!
Iemand moest Josef K. belasterd hebben, want zonder dat hij enig kwaad gedaan had, werd hij op zekere ochtend gearresteerd.
– Ja, dat modale ‘moest’ heb ik ook altijd mooi gevonden. “Ik weet het ook niet, maar kennelijk is het zo.” Over iets wat je zelf verzonnen hebt.
– En dan weer die fijne weergaven van spreektaal, bijvoorbeeld van de moeder van Wouters vriendinnetje Femke, een vrouw die was op de bleek legt terwijl ze iets probeert te vertellen over het weduwnaarsschap:
Och, ’t is ’n hele historie. Z’n vrouw was m’n mans nicht, weet je, want we zyn rooms, en ze deed haar geloof goed… leg ’n steentjen op die asseldoekies, Femke, anders waaien ze weg… ja, jongeheer, ’t is ’n heel ding met zo’n bleek, je heb ‘r geen begrip van, zo’n ding als ’t is… nu, ze onderhield haar godsdienst, en daar deed ze goed aan, want – dat zal je ook wel weten, jongeheer – als ’n mens z’n godsdienst niet doet, is er niet veel aan, maar hy… trek dat hemd wat na je toe, Femke, de mouw hangt in de sloot… maar hy gaf er niet om, en zei dat ’t allemaal gekheid was… maar toen ze stierf, en hy zag hoe ze bediend werd… ’t was pater Jansen die ‘r bediende, jongeheer, je zal hem wel kennen… hy loopt altyd met zo’n zwart stokkie, en raakt er nooit mee aan den grond…
– Ja, het gewone, ongerichte geouwehoer dat je nu ook nog de hele dag kunt horen. Dat het toen ook al zo was en dat iemand dat een keer zo opschreef.
– Sorry, mensen, maar ik heb het echt wel een beetje gehad met die Multatuli. Ja, witte Amsterdammers kan hij beeldend beschrijven, maar voor mij hoeft het zo niet meer. Mij zien jullie de volgende keer niet terug.
– Kunnen we daar niet nog eens over praten?
– Wat lezen we eigenlijk volgende week?
– Het lijkt me tijd voor De bruid daarboven, dat toneelstuk waaraan Multatuli decennia had gewerkt, waaraan hij al lang voor Max Havelaar was begonnen en dat ongeveer tegelijkertijd met dit deel van de Ideën verscheen.
Laat een reactie achter