De Multatulileescursus (17)
Door Marc van Oostendorp
– Tjonge, mensen, wȧt een taai deel is dit, dat deel 11 van de Volledige Werken!
– Taai? Man, het vuur spat er vanaf! Ik heb rode koontjes gehad! Zelden zulk meeslepend proza gelezen, zelfs bij Multatuli.
– Echt?
– Ja, dit deel bevat toch wel enkele van de mooiste liefdesbrieven uit de Nederlandse geschiedenis.
– Ah, dan moet ik misschien bekennen dat ik het na 1862 heb opgegeven, al dat gecorrespondeer met de uitgever over allerlei details.
– Nou, voor mij begint de spanning al in het voorwoord, waarin de editeur G. Stuiveling uitlegt waarom hij 15 jaar heeft gedaan over het samenstellen van dit deel:
[I]n de jaren ’60 verloor het hoogleraarschap in een hoofdvak met vele honderden studenten het laatste marginale restje vrije tijd, mede doordat de sprongsgewijs toenemende universitaire verplichtingen en ontwrichtingen het onderwijs moeilijk maakten en het onderzoek vrijwel onmogelijk.
– Ja, het begon toen al, zou je kunnen zeggen…
– … het eeuwige geklaag van de geleerden die te lui zijn om te werken en dat dan aan externe factoren wijten…
– … nee, de waanzinnige dingen die je moet doen. Het onderzoek was in Stuivelings tijd al vrijwel onmogelijk. Kun je nagaan hoe het nu is, na 40 jaar verslechtering.
– Opvallend aan dit voorwoord is trouwens ook dat Stuiveling zegt dat het hem allemaal te doen is om de wetenschappelijke kwaliteit. Saskia Pieterse, die we vorige week lazen, zegt in haar voorwoord expliciet dat ze geen gebruik heeft willen maken van deze Volledige Werken vanwege hun belabberde kwaliteit.
– En die lezen wij dan! Met alle OCR-fouten die de DBNL nog heeft toegevoegd!
– Maar voor de brieven hebben we ook niks beters, he. En het staat ieder vrij die andere werken elders te lezen.
– Mensen, gaan we nu echt de hele avond over het voorwoord praten?
– Nou, eigenlijk valt me in dit deel nog iets anders op. De beschrijving die Stuiveling geeft van 1863. De brieven van het jaar ervoor zijn inderdaad allemaal nogal saai en gaan vrijwel alleen tussen Multatuli en zijn uitgever. Dat komt doordat Multatuli in dat jaar zo ontzettend hard werkt, hij had waarschijnlijk geen tijd voor wat anders.
– Er staan hier trouwens ook weer van die wonderlijke brieven in, waarvan je je afvraagt wat ze eigenlijk moeten. Zoals deze van een zekere Dr. A. de Lespinasse te Vaassen aan Multatuli’s uitgever:
’t Schijnt dat Multatuli in de pijp begint te branden. Al wat ik van zijn persoonlijk zijn gehoord heb, heeft mij danig gedesillusioneerd!-
– Wat betekent in hemelsnaam ‘in de pijp beginnen te branden”? En waarom moeten we geïnteresseerd zijn in de mening van Dr. A. de Lespinasse te Vaassen?
– Genoeg!
– Jij had het daarnet over die liefdesbrieven.
– Ja, aan Mimi. Jongens wat is dat mooi. Er zou echt een keer een boek moeten verschijnen met die liefdesbrieven, en dan in een editie die ook Saskia Pieterse kan behagen. Als je jongeren van vandaag een inleiding tot Multatuli wil geven, moet je ze misschien die liefdesbrieven geven. Je wordt helemaal meegesleept.
– Je krijgt warempel zin om zelf verliefd te worden.
– Sterker, ik werd verliefd tijdens het lezen van die brieven. Als de juiste persoon in de buurt was geweest had ik hem vast gegrepen.
– In het begin is hij duidelijk helemaal overrompeld door verliefdheid. In zijn eerdere correspondenties, met Everdine en met Sietske, zie je dat niet zó sterk. Hij verliest nu zelfs zijn stijlgevoel en bezondigt zich onbekommerd aan allerlei clichés:
Lieve Mimi, één blaadje uit je hart is belangryker dan 1000 blaadjes uit ’n gemaakt boek.
– Tegelijkertijd is dat natuurlijk toch ook een echt Multatuliaanse gedachte. Hij hield niet van ‘gemaakte boeken’.
Waarom moeten wy gescheiden zyn, Mimi? Waarom leeft, denkt, werkt, slaapt en droomt gy – alleen? Waarom niet met my, naast my? Waarom rust uw hoofd niet op myn schouder, waarom myn hoofd niet op uw schoot? Waarom geef ik niet u den laasten kus als je inslaapt, waarom mag ik je niet wakker kussen? Waarom mag ik je niet aanraken, niet omvatten, niet aan myn hart drukken als myn eigendom!
Geen omweg, ik heb je lief, en ik heb je ook zinnelyk lief, ziedaar! Wees gy nu boos en stoot my terug, maar bedenk dat ik goed gestreden heb, en altyd anders heb gehandeld dan die passie ingaf.
– Ja, daar op het laatst zegt hij dus onverbloemd dat hij met haar naar bed wil.
– Zou het feit dat hij op haar zoveel verliefder was, veroorzaakt hebben kunnen zijn door het feit dat ze zo onbereikbaar was? Haar vader verbood alle omgang.
– Net als twintig jaar eerder Carolines vader dat had gedaan. Zijn grote liefde, voor wie hij katholiek was geworden.
– Ja, dat viel me ook op, dat hij hier voor het eerst ergens ineens positieve dingen begint te zeggen over de katholieke kerk…
– … alsof hij in Mimi eindelijk een nieuwe Caroline had gevonden!
– Maar gaandeweg begint hij Mimi ook wel degelijk als een serieuze gesprekspartner te ontdekken.
– Een mooie passage vind ik die waarin hij tussen neus en lippen door een mooi psychologisch zelfportret geeft. Hij vertelt dat hij in de verleiding heeft gestaan om naar Polen af te reizen om tegen de Russen te gaan vechten. Eerder had hij ook al naar Italië gewild om Garibaldi bij te staan.
Wat doe je in Polen? vraag je. Lieve, – schryven, redeneren, betoogen in Holland helpt niets. Er zal moeten gehandeld worden, grof, ruw, voelbaar. Daarvoor moet ik me coûte que coûte tot held maken. Naar Italie kon ik niet toen ’t tyd was. Ik had geen geld voor de reis, en ’t lag niet in myn plan om daar aantekomen als een vagabond, of iemand die de vryheid liefheeft om een plaatsje aan de gamelle. Als vandaag of morgen (wat ik niet geloof) in Italie wat gebeurt, ga ik, en neem sommigen meê. Maar heel lang moet ’t niet meer duren, want dan kan ik weêr niet. Nu kan ik me nog equiperen en over drie maanden niet meer. Ik heb noch met Polen noch met Italie te maken. Ik wensch Italie, en wenste Polen te gebruiken, om held te worden of zoo iets.
– Ja, dat is een terugkerend thema bij hem. Hij wil held worden en hij ziet zelf ook wel het donquichotteske van die wens. Het is ernst en zelfspot ineen.
– Hij zegt tegen haar dat hij haar alles wil vertellen, en dat doet hij ook. Ook de nare kanten van zijn karakter verheelt hij niet.
– Zoals trouwens ook in deze correspondentie inmiddels weer opduikt dat hij erop vertrouwt dat de vrouw wel zal begrijpen dat er ook nog allerlei andere vrouwen zijn.
En als ik dan heel hartelyk ben tegen Francis doe ik dan kwaad? Ben ik je ontrouw? Help my regt zien. Maar wel zeg ik haar hoe ik jou in ’t hart draag – ja, dat spreekt van zelf!
– Bovendien wordt hij, ook weer heel kenmerkend, kwaad als een vrouw al die openhartigheid wat minder waardeert:
Ik noodig je in myn woning, en met innige gemeenzaamheid leid ik je in de slordige (maar schilderachtige!) achterkamer, en jy, Mimi, jy houdt den zakdoek voor den neus en roept: ‘Wat is ’t vuil hier!’ Zóó is het! Meisje!-
– En tegelijkertijd is hij hier toch ook weer door en doorfeministisch. Hij legt uit waarom hij denkt dat hij uiteindelijk alleen met vrouwen zijn strijd kan voeren, en in mijn oren klinkt dat heel oprecht:
Waar ik aanhankelykheid vond was ’t meestal by vrouwen. Heel natuurlyk. Zy zyn de Samaritanen van dit Judea! De paria’s dezer maatschappy. Zy mogen niet dìt, zy durven niet dàt, – zy zyn voorbeschikt te hooren naar elke blyde boodschap van verlossing. En ik, met myn ‘malle begeerte om de smarten der wereld te dragen’ ik was voorbeschikt te lyden onder hare ontbering van vryheid.
– Zeg, het is al laat en we hebben heel 1864 en 1865 nog niet behandeld. Zullen we dat volgende week doen?
– Zijn die ook zo vurig?
– Ja, zij het op een wat andere manier.
– We zullen het zien!
Jan Stroop zegt
Er is een uitgave van die liefdesbrieven, in de reeks Privé-domein: Multatuli, Liefdesbrieven, bezorgd en van aantekeningen en een nawoord voorzien door Paul van ’t Veer, 1979.