Door Nico Keuning
Ontlezing bij de jeugd is een zorg van deze tijd. Hoe kan het lezen gestimuleerd worden? Niet door de verplichte leeslijst op de middelbare school, vinden sommigen. ‘Verplicht’ zou ontmoedigen. Maar hoe moeten leerlingen die niet lezen zelf een literatuurlijst samenstellen? De verplichte leeslijst is een ontdekkingsreis. Niet alleen ontdekt de leerling de lezer in zichzelf, hij wordt bovendien op het spoor gezet van zijn favoriete literatuur. Er is wel een voorwaarde aan die verplichte lijst verbonden: een inspirerende leraar.
Als we uitgaan van de Nederlandse literatuur, dan begint de Moderne Letterkunde met Max Havelaar (1860) van Multatuli (ps. van Eduard Douwes Dekker). Een prachtig boek van een meesterverteller over kolonialisme, een onderwerp dat nog steeds actueel is. Om niet te zeggen hot. De jonge lezer kan op aangeven van de leraar heel eenvoudig een sprong maken naar De tolk van Java (2016), van Alfred Birney, die met dit boek, waarin hij qua compositie zinspeelt op Max Havelaar, de Libris Literatuurprijs won.
Het negentiende-eeuwse Snikken en grimlachjes van Piet Paaltjens (ps. van François Haverschmidt) is door zijn tragisch-ironische poëzie eveneens een goede springplank naar de light verse van Levi Weemoedt, die door zijn recente optreden in DWDD, de verkoop van zijn nieuwe bloemlezing Pessimisme kun je leren tot 70.000 exemplaren wist op te stoten.
Voor de lezer in de leerling is er in de verplichte leeslijst altijd wel iets te ontdekken. Neem Werther Nieland van, toen nog, Gerard Kornelis van het Reve. Goede literatuur veroudert niet. Elke eigenzinnige en melancholische, zoekende ziel vindt een vriend in Werther Nieland, of herkent een geestverwant in de buitenstaander in De elektriseermachine van Wimshurst van W.F. Hermans, die in aanraking komt ‘met de massieve solidariteit van de dommen’. Of hij sluit zich aan bij de Titaantjes van Nescio op de ultieme literaire hangplek tegen het hek van het Oosterpark in Amsterdam om te ouwehoeren over het echte leven, hun leven, dat haaks staat op het burgerlijke bestaan van ‘de anderen’. De leraar trekt de lijn door naar de lichtvoetige ironie in Blauwe maandagen van Arnon Grunberg.
Van het een komt het ander. Om het eens Reviaans te zeggen. Als een boek je raakt, wil je meer van diezelfde auteur lezen. En lezend over de schrijver, word je op andere auteurs gewezen. Mijn leraar Nederlands (Jaap Mulder) op de HBS presenteerde zijn literaire canon, waarin hij een literair-historisch beeld schetste van honderd jaar literatuur. Maar zijn grootste kracht was, los van zijn rake literaire keuze, de manier waarop hij voorlezend, declamerend en acterend elke tekst tot leven bracht. De parodieën van Cornelis Paradijs (ps. van Frederik van Eeden) als recalcitrante reactie op de domineespoëzie (Zie: de Vijftigers, Zestigers en Maximalen die zich eveneens afzetten tegen de vorige generatie), de bijtende ‘scheldkritieken’ van Lodewijk van Deyssel (Zie: Daar is het gat van de deur, van Gerrit Komrij), de indringende poëzie van Louis Paul Boon in De kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat (1956) over het gevonden lijk van een verkracht meisje en haar dader. Tot ver in mijn studietijd bleven ‘alle bleke regenjassen verdacht’ (Zie: Jij bent van mij (2018), van Peter Middendorp over de moord op Marianne Vaatstra).
Mulder las uit de kleine Eva voor en vertelde erover alsof hij het gedicht zelf geschreven had. Alsof het lijk net voor het begin van de les in de buurt gevonden was. De krantenberichten in het gedicht brandden van actualiteit. Bij wijze van toegift wees Mulder ons op een roman van Boon: De Kapellekensbaan.
De lezer in mij was geboren. En van lezer werd ik leraar, biograaf en uitgever van Reservaat, genoemd naar het eenmanstijdschrift van Louis Paul Boon: Boontje’s Reservaat. In 1989, tien jaar na het overlijden van deze Vlaamse literaire reus, verscheen onze eerste uitgave met in memoriams: Nu is hij er niet meer. Ik stuurde het naar meneer Mulder, als dank voor zijn inspirerende lessen. Per kerende post ontving ik met opdracht ‘het boek waaruit ik jullie destijds in de klas heb voorgelezen’. In, naast, boven en onder de kleine Eva staan in minimalistisch, maar zeer leesbaar handschrift talrijke opmerkingen, zoals: ‘prachtige, ironische beeldspraak’, ‘deernis met de kleinen, misdeelden’, ‘bittere spot’.
‘Het is altijd een vreugde te merken dat je iets hebt aangeleerd bij je leerlingen,’ sluit de oud-leraar zijn opdracht af. ‘Iets’ is te bescheiden uitgedrukt. Ik heb er een tweede leven bij gekregen. Met dank aan de verplichte leeslijst.
Dit stuk verscheen eerder op de website van de Volkskrant.
Yoïn zegt
Ik zou het er maar al te graag mee eens zijn. Maar we moeten pragmatisch zijn. Waar heeft de leeslijst ons gebracht? Hij heeft menige leerling het lezen goed beu gemaakt.
Inspirerende leerkrachten zijn en blijven zeldzaam. Op zo’n onzekere factor moet je niet willen vertrouwen. Stimuleer leerlingen om boeken uit te zoeken die bij hun interesse passen en help ze om goed te kiezen – en dan vált de keuze maar een keer op een boek dat niet in het rijtje van literaire werken past.
Wie plezier in lezen heeft gekregen, grijpt uiteindelijk vast een keer naar de literatuur. En anders maar niet; maar hij leest wél.
Peter Altena zegt
Nico Keuning heeft gelijk, en niet zo’n beetje ook. De lessen wiskunde en economie hebben met succes mijn plezier in wiskunde en economie bestreden en ik vind het niks erg, maar ik weet nog wel wat van meetkunde en grensnut. Met de leeslijst is iets vergelijkbaars aan de hand: heel wat leerlingen vinden het niets en dat bewijst niets en is jammer maar niet erg. Dankzij de verplichting heb ik fantastische leeservaringen opgedaan, dankzij de verplichting lezen mijn leerlingen Nijhoff en horen zij in een recent gedicht van Esther Jansma echo’s en wanklanken, lezen zij gedichten van Menno Wigman en enkele leerlingen lezen De ontdekking van de hemel, terwijl dunner en gemakkelijker ook zou mogen. Als zij Gijp willen lezen, ga je gang, maar niet voor de lijst. Wie wil inspireren heeft de plicht te verplichten en tot nieuwe leesavonturen te verleiden. Wie als leraar de inspiratie mist, zal nooit iets tot stand brengen, tot niets stimuleren – weg met zo’n vakkenvuller!