Door Lucas Seuren
Na een paar weken rust—althans, rust in deze serie, geen rust in de academische bezigheden—hervat ik vandaag mijn serie besprekingen van een, inmiddels niet meer zo, recente uitgave van het Tijdschrift voor Taalbeheersing. Zoals lezers zich wellicht herinneren, pleitte in een hoofdartikel Carel Jansen (€€€) voor een hernieuwde focus op praktisch toepasbaar onderzoek, in tegenstelling tot de huidige nadruk op theoretische studies. Er is nog een paar artikelen waar ik geen aandacht aan heb besteed, waaronder die van Marc van Oostendorp (€€€), die bepleit dat juist het praktische nut van de Taalbeheersing wel eens haar neergang kan hebben ingeluid.
Fundamenteel of Praktisch
Van Oostendorp—in lijn met de rest van de serie en wetenschappelijke conventies blijf ik hier zijn achternaam gebruiken—probeert een verklaring te geven voor waarom taalbeheersing van de taalkundige disciplines het minst opgemerkt wordt in de maatschappij: onze invloed is het grootst, of zou dat moeten zijn, maar niemand weet wat we doen of interesseert zich ervoor. Hij zoekt een verklaring in de afkeer die mensen zouden hebben van leren: fundamentele kennis hoef je niet op te doen, maar mag je opdoen. Praktische kennis daarentegen moet je wat mee doen: daar wordt je leven beter van.
Het is een interessant perspectief, maar ik heb er mijn twijfels bij. De praktische disciplines die hij noemt zoals rechtswetenschap en programmeertalen hebben niet direct nut voor de meeste mensen: het is geen kennis waar je leven beter van wordt (of slechter). En hoewel ik wel wil aannemen dat, zoals van Oostendorp claimt, er meer gepubliceerd wordt over sterrenkunde dan over ruimtevaarttechniek, denk ik eigenlijk dat veel lezers van wetenschapsbijlagen de ruimtevaarttechniek maar wat interessant vinden. Nog altijd worden uitzendingen van ruimtemissies goed bekeken, en we zijn fascineerd door de Mars Rover, de Rosetta ruimtesonde, en Voyager 1 en 2, en websites als Tweakers die juist over techniek gaan, zijn enorm populair. Natuurlijk wordt niet alles in detail besproken, maar dat geldt net zo goed voor de sterrenkunde; niemand wil of kan de abstracte artikelen lezen met detaillistische bevindingen over wat er zich in nevels en gaswolken afspeelt.
Een andere mogelijke verklaring is dat veel praktische disciplines niet tot de verbeelding spreken, omdat ze niet gaan over diepe vragen van het leven. Taalkunde en sociologie gaan over wat ons mens maakt; ze beantwoorden fundamentele vragen over ons bestaan. Zo ook biedt sterrenkunde ons inzicht over onze plaats in het heelal. Geologie en evolutionaire biologie gaan over de geschiedenis van onze planeet en onze rol op aarde. Geschiedenis is essentieel om te zien wat we als mensheid bereikt hebben. Hoe argumentatietheorie in folders werkt steekt daar een beetje schril bij af. Wie Taalbeheersing wil populariseren doet er dan ook goed aan om juist met een van die fundamentele gebieden de koppeling te leggen, bijvoorbeeld de menselijke cognitie, zoals van Oostendorp zelf ook voorstelt.
Netwerkborrel
Daarbij is wel van belang dat de Taalbeheersing die in de media komt en waar mensen mee in aanraking komen niet van het niveau nice to know is. Veel aandacht ging de laatste jaren uit naar twee studies die gedaan waren aan het Max Planck Instituut in Nijmegen: een studie stelde dat huh een universeel woord is en de andere dat bedanken geen onderdeel is van ons taalgebruik en talen zonder woorden voor dank je dus helemaal niet bijzonder zijn—met andere woorden, het Dothraki uit Game of Thrones/A Song of Ice and Fire is daarin helemaal niet uniek. Dit zijn natuurlijk grappige feitjes, en ze kunnen absoluut inzicht bieden in meer fundamentele kwesties, maar dat gebeurt niet. Het nieuws is veelal oppervlakkig, op een enkele uitzondering na. Op die manier krijg je dus alsnog een reputatie van een vakgebied waar geen serieus onderzoek wordt gedaan, en waarom zou dat gefinancierd moeten worden met belastinggeld.
Vorig jaar kreeg Mark Dingemanse een VIDI-subsidie toegekend door NWO, een zeer prestigieus financieringsinstrument, waarmee kan voortbouwen op eerder onderzoek naar de elementaire deeltjes van taal (niet te verwarren met de elementaire deeltjes van de natuur): woordjes zoals huh, oh, eh, en hm. Dergelijk onderzoek houdt onderzoekers in de Pragmatiek en Conversatieanalyse, waaronder mijzelf, al decennia bezig, waarbij recent ook uitgebreid onderzoek is gedaan naar hoe universeel dergelijke woordjes zijn en wat dat zegt over menselijke cognitie. Het is fundamenteel en fascinerend onderzoek, maar tegelijkertijd ligt juist bij dergelijk onderzoek weer het gevaar op de loer dat het vertaald wordt door de media op een manier die vooral leuk is voor verjaardagsfeestjes en netwerkborrels. (Mark is daarbij iets minder cynisch dan ik, hij ziet het juist als een mogelijkheid om het grotere verhaal te kunnen vertellen.)
Iedereen is expert
Ik ben het dus met van Oostendorp eens dat door meer nadruk te leggen op fundamentele vragen in de Taalbeheersing we beter aansluiting kunnen vinden bij de maatschappij. Taal spreekt absoluut tot de verbeelding; ons leven, onze cultuur, en ons bestaan worden gevormd door taal. Maar helaas ligt de nadruk nu nog te veel op grappige feitjes en observaties. Bovendien: iedereen gebruikt taal, dus iedereen is soortement expert. Beide punten vormen een uitdaging waar wij als onderzoekers werk van moeten maken. En dat vereist dus, anders dan wat Jansen betoogt, veel en misschien zelfs meer aandacht voor fundamenteel onderzoek, niet praktisch relevant onderzoek.
mark zegt
Hmm… hier zou duidelijk een diepgaander stuk passen over de relatie tussen de breedte van fundamenteel onderzoek naar taalgebruik en fragmentarische media-aandacht daarvoor! Maar voor nu reageer ik even op de zaken die direct mijn ervaring en onderzoek aan gaan.
Eerst dit: Puur toevallig is er deze donderdag (28 maart) in de Lindenberg in Nijmegen een IgNobel-avond, georganiseerd door Radboud Reflects, waarin het draait om precies dit soort vragen. Hoe breng je fundamentele wetenschap voor het voetlicht? Hoe verantwoord je onderzoek naar onderwerpen die geen directe toegepaste waarde lijken te hebben? Welke onontdekte werelden en grote vragen liggen er achter ogenschijnlijke grappige feitjes en observaties?
https://www.ru.nl/radboudreflects/agenda/english-lectures/vm/the-value-improbable-research-an-ig-nobel-evening/
Einde reclameblok.
Lucas schrijft, “Daarbij is wel van belang dat de Taalbeheersing die in de media komt en waar mensen mee in aanraking komen niet van het niveau nice to know is.” Tsja. In mijn ervaring zijn de media zélf het voornaamste filter voor wat als ‘nice to know’ geldt, en zijn hun ideeën daarover altijd meer beperkt en vooringenomen dan van ons taalwetenschappers. Dát te veranderen is de echte uitdaging. Ik zie niet zo goed wat voor oplossing Lucas hier voor ogen heeft.
Wel ben ik inderdaad minder cynisch dan Lucas over het ‘borrelpraatrisico’. Voor de duidelijkheid: sommige vondsten lenen zich inderdaad maar al te goed voor een oppervlakkige lezing, zeker wanneer ze beloond worden met een cultprijs zoals de IgNobel. Maar blijft het daarbij? Lucas lijkt te denken van wel. Hij schrijft over onderzoek naar gespreksreparatie en naar wederkerigheid in alledaagse transacties: “Dit zijn natuurlijk grappige feitjes, en ze kunnen absoluut inzicht bieden in meer fundamentele kwesties, maar dat gebeurt niet.” (Mijn nadruk.)
Hè? Dit moet ik toch even rechtzetten. Dat de Daily Mail en consorten niet diep gaan lijkt me geen verrassing, maar bij de onderzoeken die hier genoemd worden heb ik me juist verbaasd over de vele gevallen waarin juist wel dieper gegraven werd.
Zo plaatste Scientific American een interview met David Peterson, de maker van Dothraki, waarin de studie van ‘dankje’ de aanleiding was voor bespiegelingen over fundamentele onderwerpen zoals onbewust Anglocentrisme en het verband tussen sociale structuur en taal. Lynn Murphy schreef over hetzelfde onderzoek in de Guardian en maakte een redelijk subtiel punt over verschillen in schrijftaal versus spreektaal wat betreft de ongeschreven regels van de taal. Ellen de Bruin besteedde in NRC (tot ongenoegen van Riny Huijbregts) aandacht aan het idee dat taalwetenschappers naast grammaticale structuren ook de systematiek van taalgebruik in kaart kunnen brengen.
Piatelli-Palmarini (een Italiaanse Riny?) schreef in de Corriera Della Sera een stuk “ter verdediging van de Ig Nobelprijs” waarin hij de relevantie van het grotere onderzoeksprogramma naar gespreksreparatie schetste, en het vergelijkende onderzoek presenteerde als de pragmatische equivalent van syntactisch en semantisch onderzoek naar universalia. De filosoof Alva Noë schreef aan de hand van ons onderzoek voor de NPR meerdere prachtige en diepgaande stukken over de structuur van conversatie en de invloed van taalgebruik op taalstructuur. In The Atlantic verscheen een uitgebreid interview met Steve Levinson over beurtwisseling en de psycholinguistische implicaties daarvan. In Público, de grootste Portugese kwaliteitskrant, schreef Ana Gerschenfeld serieus over de ‘infrastructuur van gesprekken’. Enzovoort.
Dit is veel meer dan de ‘enkele uitzondering’ waar Lucas over sombert. Ik vind het verbazend en hoopgevend dat er zoveel stukken verschenen die ver voorbij borrelpraatjesweetjes gaan, en die een breed publiek in aanraking kunnen brengen met fundamentele inzichten uit onderzoek naar sociale interactie en de relevantie daarvan voor cognitie, cultuur en communicatie.
Lucas zegt
Het is fijn dat ik er naast zit; blijkbaar komen mijn sociale kringen niet in aanraking met de juiste media.
‘Ik zie niet zo goed wat voor oplossing Lucas hier voor ogen heeft.’
Geen 🙂 maar ik doe geen onderzoek waar iemand enige interesse in zou moeten hebben, dus ik sta er wel erg ver van af.