De dichter en de ethische dames
Ik ken Uw blankheid en ik verf mij zwart
en zet mij rustig op mijn achterpoten
en ga mijn zonden duizendmaal vergroten
en kerf U treit’rend in Uw reine hart.
Gij zijt haast lammetjes van marsepein;
U schort het rose strikje om de nekken;
ik trek, scheef-schalks, lachende wolvebekken
en raad, wie wel d’onnozelste mag zijn.
O, witte-wolkjes-van-onschuldigheid,
Uw suik’ren hartjes moeten er aan wennen,
dat, lammetjes, geen man U ooit zal schennen,
omdat Gij van fondant en walg’lijk zijt.
Uit medelijden gun ik U ’t plezier
mijn zonden, U ter griez’ling, te vergroten,
al grijnzend, met gevouwen wolvepoten,
naast al Uw reinheid een afzicht’lijk dier.
Jac. van Hattum (1900-1981)
uit: De pothoofdplant (1936)
———————————–
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter