De Multatulileescursus (20)
Door Marc van Oostendorp
– Het viel me niet mee, deze week. Wiens idee was het, om De bruid daarboven te lezen?
– Wat een draak van een stuk, inderdaad!
– Het idee van deze leescursus is om zo’n beetje alles van Multatuli, en een heleboel over hem te lezen dat we kunnen vinden.
– Maar tot nu toe waren de brokken uit het Volledig Werk groot genoeg dat je af en toe iets kon overslaan zonder dat iemand het merkte.
– Ja, en nu moeten we ons door proza heenworstelen als
Er rust een vloek op myn bestaan, freule! Laat my gaan… laat my gaan… en als later uw schoon hart niet geheel door nieuwe indrukken beheerst wordt, zal het my tot troost strekken te weten dat gy u soms de heerlyke ogenblikken herinnert, die ik in uw byzyn heb mogen doorbrengen.
– Ik geef toe, als Douwes Dekker de kwestie Lebak niet had beschreven, hadden we het nooit over De bruid daarboven gehad. Maar het is nu op zijn minst interessant omdat de hoofdpersoon, Holm, al in allerlei opzichten een Multatuliaanse hoofdpersoon is. Een Max Havelaar, een Wouter Pieterse maar dan in een sentimentalistisch kader.
– Zo, zo.
– Holm is iemand die zich opoffert, bedoel je dat?
– Zeker, maar het is niet het enige. Hij heeft zo’n nobele inborst dat hij de schuld voor een misstap van een vriend op zich heeft genomen, ook al had hij er niets mee te maken. Ook in zijn mateloze liefde voor Caroline zet hij uiteindelijk graag een stap opzij.
– En dan is er de scene met de brand:
Ach God, de kleinen waren op de achterkamer… hoe hadden ze de vensters aan de straat kunnen bereiken? ‘Dáár… dáár, riep men, daar is hy!’ Ik zag een gedaante in de vlammen voor het venster… daar viel een kind op het bed voor myn voeten… het was myn Albert… nog een… het was myn Louise… en toen sprongt gy! Ge werd als dood weggedragen!
– Ja, altijd je maar opofferen. In die zin was Jezus ook een Mutatuliaanse hoofdpersoon…
– … met wie hij zich dan ook identificeerde.
– Multatuli wordt weleens als een vroege Hollandse voorafschaduwing van Nietzsche gezien, omdat hij antichristelijk was en voor een soort stoerheid. We hebben het daar al eens over gehad. Maar in dit opzicht, zijn mateloze fascinatie voor het offer voor andere mensen, is hij door en door christelijk.
– Een slavenmoraal, zou Nietzsche hebben gezegd.
– Maar dan wel een slavenmoraal met opgeheven hoofd. Trots speelde een belangrijke rol in Multatuli’s wereldbeeld: trots, zelfs hoogmoed, over het feit dat je jezelf ten dienste stelde van anderen.
– Maar wat maakt ons dat uit? Waarom moeten we ons nu nog bezighouden met de moraal van een of andere negentiende-eeuwse Amsterdamse schrijver?
– Omdat die kwestie ons nu nog steeds aangaat? Of we niet zouden moeten proberen goed te doen om dan trots te kunnen zijn op dat goed doen?
– Multatuli als schutspatroon van de deugmens!
– Ja, precies, het wordt nu als een verwijt gebruikt: jij doet alleen maar goed omdat je er trots op wil zijn. Multatuli vond dat nu juist een uitstekend uitgangspunt voor een moraal.
– Er zijn natuurlijk meer aspecten die Holm een Multatuliaan maken. Zijn wat naïeve dichterlijkheid, bijvoorbeeld. Multatuli heeft, ondanks al zijn bezwaren tegen het schrijversschap, nooit een held geschapen die niet ook een dichter was.
– En wat mij opviel: net als in zo’n beetje alle andere werken van Multatuli worden er ook hier weer observaties gemaakt over de sociale verschillen in taalgebruik:
Gy weet, freule, ik hoor het niet gaarne dat ge my mama noemt. In myn tyd was dat anders… moeder is gedistingeerd geworden, sedert men elken schoenpoetser van zyn mama hoort spreken.
– Ja, het grappige is dan nog dat deze oproep om moeder te zeggen komt van een personage dat zelf de hele tijd te pas en te onpas Franse woorden gebruikt. Het soort humor waartegen Multatuli zich in Max Havelaar afzette.
– En dan is er nog het feit dat de geliefde Caroline heette. Net als Multatuli’s eigen geliefde in de tijd dat dit stuk tot stand kwam. De jaren 40, hij was een jonge twintiger.
– En kennelijk had zijn idee over hoe je mens moet zijn zich dus al gevormd.
– Oké, oké, dus De bruid daarboven is misschien razend interessant voor wie iets meer van Multatuli’s mensbeeld wil weten….
– Ja, dat beeld had zich kennelijk al heel vroeg, vele jaren voor zijn debuut, gevormd. Waar zou het vandaan gekomen zijn?
– Volgens Wouter Pieterse: uit wat hij gelezen had, heldenverhalen. De wens zich te identificeren met die fictieve karakters.
– … voor wie iets meer van Multatuli’s mensbeeld wil weten. Maar het blijft een draak van een stuk!
– Een en al zoetsappigheid inderdaad.
– Maar heb je de ‘Enige opmerkingen als naschrift‘ gelezen, die Multatuli in de jaren 60 toevoegde?
– Nee, moest dat?
– Niks moet, maar volgens mij vormen die opmerkingen zo’n beetje de rechtvaardiging om die tekst toch te publiceren en nu ook alsnog te lezen.
– Het is een heel curieuze tekst, inderdaad, dat naschrift. Hij wijst allerlei ‘fouten’ aan in zijn eigen tekst, op allerlei niveaus, maar beweert dat het desalniettemin toch geen kritiek verdient:
De eis der waarheid is onvolmaaktheid. Vólmaakt is gemaakt, dus ónnatuurlyk, ónwaar.
– Ja, je kunt dit eventueel zeggen over al het latere werk van Multatuli dat als het ware expres onvolmaakt is, en een brokkelige structuur heeft. Maar toch niet over De bruid daarboven waar de onvolmaaktheid vooral komt doordat hij zijn vak gewoon nog niet zo goed verstond.
– Hij wijst daar zelf ook op, met een originele observatie over zijn eigen werk:
Het zou weinig moeite kosten, aan te tonen dat geen myner latere werken zo weinig afwykt van de eisen ener ‘school’ – welke dan ook – als dit drama. Al wat ik later schreef, gelykt op niets. De ‘Bruid’ integendeel schynt zich in te spannen, op alles te gelyken.
– Ja, zijn overige werk leek ‘op niets’, het heeft ook in alle ruwe brokkeligheid nooit échte navolging gekregen.
– Bovendien was hij natuurlijk geen toneelschrijver, zoals hij ook geen dichter was. Hij was op zijn best als hij commentaar kon geven. Eventueel in de vorm van dialogen. Maar als er niet uiteindelijk een verteller was, iemand die besliste hoe het zat, zakte het in.
– Mooi. Wat gaan we volgende week lezen?
– We hebben de brieven uit 1866 in deel 11 nog te goed. Volgens mij zijn we daar chronologisch gesproken wel aan toe.
– Oh ja, de correspondentie met Busken Huet! Ik kan niet wachten!
Laat een reactie achter