Heeft u zich weleens afgevraagd wat het nut is van een profvoetballer? Of een voetbalcommentator, for that matter? Een recruitment-marketeer? Een foodblogger? Waarschijnlijk niet. Maar waaróm eigenlijk niet? Weliswaar weten succesvolle beoefenaren van deze beroepen in onze tijd een groot publiek aan zich te binden, maar is er over vijftig jaar (laat staan honderd) nog iemand die wat zij hebben bijgedragen aan de maatschappij op grote waarde zal schatten? De voetballer heeft nog de beste kansen, maar dat heeft dan meer met een icoon-status te maken (denk: Johan Cruijff) dan met een tastbare erfenis waar de mensen van de toekomst daadwerkelijk iets aan gaan hebben – gesteld dat die tegen die tijd nog niet kopje onder zijn gegaan natuurlijk.
Deze constatering is des te bevreemdender wanneer je ziet hoe er binnen het publieke debat (in de hele westerse wereld) de laatste decennia wordt aangekeken tegen letterenstudies en de beroepen die men na het volgen van zo’n studie kan uitoefenen: het nut hiervan wordt aan alle kanten in twijfel getrokken. Sinds het einde van de bachelor Nederlands aan de Vrije Universiteit in Amsterdam werd aangekondigd, bevinden Neerlandici zich plotseling in het midden van deze discussie. Sommigen reageren door zich in te spannen om het publiek ervan te overtuigen dat een opleiding Nederlands wel waarde heeft (bijvoorbeeld Marten van der Meulen gisteren). Anderen nemen het op voor de opleiding aan de VU, en leggen uit waarom die wel bestaansrecht had (zie bijvoorbeeld Marc van Oostendorp op 26 februari). Natuurlijk is het nodig om het vak en de opleiding te verdedigen tegen de vaak slecht onderbouwde maar stellig geformuleerde aanvallen die ons in kranten en op sociale media om de oren vliegen. Maar moeten we niet ook een stap terug doen en zeggen dat er eigenlijk niets te verdedigen valt, dat het nut van Neerlandistiek en van alle letterenstudies volkomen vanzelfsprekend zou moeten zijn?
Want – ik doe nu even optimistisch en ga ervan uit dat er over honderd jaar nog een beschaving is – de mensen van de toekomst zullen de uitingen van de foodbloggers en de recruitment-marketeers als curiosa van de vroege 21e eeuw zien, ze zullen zich verbazen dat iemand werd betaald voor oeverloos gezwam over mensen die achter een stukje leer aanrennen en steeds vertelt (al dan niet gillend) WAT IEDEREEN ZELF TOCH OOK WEL KAN ZIEN. Maar waar zullen ze van deze elementen van hun geschiedenis kennisnemen? In een bibliotheek of een archief, waar mensen de moeite hebben genomen om die hopeloos ouderwetse 2D-beelden en weblogs te bewaren en beschikbaar te maken en waar ze de apparatuur hebben om het te bekijken. Ergens in die ruimte is, hoop ik, ook een afdeling met grote verzamelingen papyri, handschriften, vroege drukken, 20e-eeuwse pockets, Nijntje Pluis-boekjes en een computer uit 2001 waarop floppydiscs kunnen worden bekeken.
Om zulke plekken in de toekomst mogelijk te maken, is het nodig dat zowel die bronnen als de mensen die ermee kunnen werken nu niet allemaal worden afgedankt en weggezet als ‘nutteloos’, alleen omdat hun waarde niet in een simpel rekensommetje met euro’s of dollars kan worden aangetoond. Dat is inmiddels al met verschillende letterenopleidingen in Nederland gebeurd; NRC schreef er in 2012 een artikel over (de één na laatste alinea, over de brede bachelors op o.a. de VU als ‘oplossing’ heeft nu wel een bittere bijsmaak gekregen). Bij elke geschrapte opleiding gaan opgebouwde kennis en curriculum verloren, en blijven er plotseling stapels bronnen over die al snel in de weg gaan staan en [vul het horrorscenario zelf maar in].
Je moet je afvragen wat een samenleving nog ‘waard’ is wanneer die niet meer wil ‘investeren’ in de humaniora. Want wat heb je aan al die rekensommen als je het wezen van het menselijk bestaan niet meer kunt bestuderen en dus begrijpen? Wanneer de publieke opinie op dit punt niet wordt bijgestuurd, gaan er zich echt niet meer mensen voor een letterenopleiding inschrijven, komen er echt geen ministers van OCW die het wél een schande zouden vinden om zo met de studie van taal en cultuur om te gaan. Dus: nee, wij zouden ons niet moeten verdedigen. Dat moeten de mensen maar doen die géén vraagtekens zetten bij de waan van de dag (zij het voetbal of foodblogs), of bij de almacht van het economisch bewezen nut, maar die het wel in hun hoofd halen om te twijfelen aan het nut van letterenstudies.
Het citaat op de foto staat in: Martha C. Nussbaum, Not for Profit. Why democracy needs the humanities, 16e druk, 2012.
Peter Debrabandere zegt
Aansluitend hierbij past ook deze vraag: waarom gebeurt het zo vaak dat een of ander (nuttig, zinvol) vak of keuzevak als onderdeel van een universitaire opleiding uit het curriculum geschrapt wordt als de hoogleraar die de bezieler van dat (keuze)vak was, op emeritaat gaat?
Wouter van der Land zegt
Volgens mij is het probleem dat de oudere generaties literatuur te belangrijk willen maken. Dertig jaar geleden waren schrijvers nog opinievormers, nu is een roman iets om mee te nemen op vakantie. Een opleiding ‘literatuur en maatschappij’ staat buiten de werkelijkheid.
Opleidingen die meegaan met de tijd trekken probleemloos studenten. Wanneer je bijvoorbeeld kunstmatige intelligentie in het programma opneemt, is dat aantrekkelijker dan het vooruitzicht je te moeten verdiepen in negentiende-eeuwse protestantse literatuur.
De taal van voetbalcommentaar zou overigens een heel goed werkgroeponderwerp kunnen zijn. Het wordt bijvoorbeeld door kijkersonderzoekers vastgelegd wanneer mensen wegzappen. Welke stijlmiddelen en stemtechnieken kan de commentator inzetten om de kijker te behouden? Hoe verschilt het taalgebruik met andere sporten? Hoe reageert het publiek op een vrouwelijke commentaarstem? Hoe ontwikkelt een commentator zich in de tijd? Etc.
jandeputter zegt
Ik heb geen verstand van voetbal en het interesseert mij niet. Maar op zich is het wel prima dat een commentator “steeds vertelt WAT IEDEREEN ZELF TOCH OOK WEL KAN ZIEN”. Ik wil het aantal malen niet tellen dat ik gezegd heb, je ziet toch wat in die tekst staat. Zoals het voetbalspel commentatoren nodig heeft om te zien wat er gebeurt, hebben Nederlandse teksten commentatoren nodig om de betekenis te duiden. Het verschil tussen een voetbalcommentator en een neerlandicus lijkt me eerder gradueel dan principieel.