door Peter-Arno Coppen
[Spoiler alert: deze tekst bevat informatie over plotwendingen in het besproken werk]
Het staat op bladzijde 37 in het Boekenweekgeschenk Jas van belofte van Jan Siebelink. Er is sprake van een schrijver (Loet IJzertje, een verwijzing naar Louis Ferron), die in een Amsterdams café aan het Spui een vaste schare van vijf bewonderaars heeft (later in het boek consequent de garde genoemd). Wat blijkt? Op een na (die op het seminarie gezeten heeft) hebben zij ‘allen neerlandistiek gestudeerd.’
Dat is wat! Als je in een café een groepje van vijf mensen ziet staan is de kans bijzonder klein dat er vier neerlandici bij zitten. En al helemaal in Amsterdam, waar onlangs een van de opleidingen neerlandistiek is opgeheven. Dat moet wel een speciale betekenis hebben. En ik vrees dat die niet zo gunstig is.
Twee thema’s overheersen in het boek: mislukking en vertrek. Er mislukt van alles in het verhaal: een affaire mislukt (met een leerlinge), een vriendschap loopt spaak (met Edwin Wopereis), zwangerschappen mislukken (een buitenbaarmoederlijke zwangerschap en een doodgeboren kind), diverse pogingen om een boek te schrijven, een promotie die uiteindelijk niet doorgaat, zowel het leraarschap-oude-stijl als onderwijsvernieuwingen die weerstand oproepen, en talloze kleine dingen zoals een kapstokhaakje, een kruiswoordpuzzel, een zieke en/of blinde poes, een sprong van de hoge duikplank, een uit het nest gevallen vogel, en natuurlijk uiteindelijk de medische behandeling van een beroerte. Ook de beschrijving van de neerlandici benadrukt het mislukkingsthema:
“Ergens was het misgegaan. Ze zaten in de steun, woonden in een kale kamer ergens in de stad en hadden voor het raam, als gordijn, een opengesneden jutezak gehangen. Zoals ze daar zaten, in aanbidding, en in hun totale echec, lag over hen een vleugje vertederende kinderlijkheid.” (p. 37)
Veel slechter kun je het als academicus niet hebben, zou je zeggen. Vanuit een optimistisch perspectief zou je moeten zeggen dat deze ellende het gevolg is van het feit dat ‘het ergens misgegaan’ is, en dat in feite dus gezegd wordt dat de neerlandistiek, als alles normaal verloopt, aanmerkelijk gunstiger vooruitzichten in het leven biedt, maar de studie Nederlands wordt hier toch maar geassocieerd met het beeld van totale mislukking.
Ook het tweede dominante thema, vertrek, zit op allerlei plaatsen in het boek. Uiteraard speelt het vertrek van de vader in de jeugd van de protagonist een grote rol, maar er wordt meer vertrokken en weggebleven: het vertrek met de minnares-in-spe naar Parijs, Edwin die niets meer van zich laat horen (hij was vertrokken naar de Ardèche), collega’s op school die afwezig zijn of met burn-out en hartproblemen afhaken, het vertrek van de protagonist uit het werk (vut en/of pensioen), het vertrek van de twee mentoren Loet (die uit het leven vertrok) en Edwin (die geestelijk ‘vertrok’), en uiteindelijk het vertrek van de protagonist zelf uit het aardse bestaan.
Maar ook de neerlandici vertrekken. Als de door hen bewonderde schrijver Loet overlijdt komen zij niet meer opdagen (‘Hij had de cafébaas gevraagd of Loets garde hier nog kwam. De Wit had ze sindsdien niet meer gezien’, p. 71). Vanaf dat moment worden ze ook consequent garde genoemd, misschien een woordspel met het woord garderobe, omdat de jas (robe) symbool staat voor het vertrek.
Zo zit de neerlandistiek op de een of andere manier vervlochten met de centrale thema’s van het boek. En ik denk dat er nog een derde thema is.
In de berichtgeving over het Boekenweekthema de moeder, de vrouw wordt bij herhaling beweerd dat Siebelink ‘zich daar niets van aangetrokken heeft’. Het ligt er maar aan hoe je dat bekijkt. Op de keper beschouwd zijn aan het einde alle mannelijke hoofdpersonen vertrokken, en staan de vrouwen er alleen voor: in het verleden de moeder van de protagonist, die ook een echtgenote is; aan het einde zijn eigen vrouw, die ook een moeder is (van een doodgeboren kind); en zijn leerlinge, die ook een vrouw is (‘Ik ben geen meisje meer’, p. 25). Op een eigenaardige manier sluiten de neerlandici zich aan bij dit thema. In tegenstelling tot de werkelijke man-vrouwverhoudingen bij de studie Nederlands zijn het allemaal mannen. Het zijn de mannen die mislukken en vertrekken en de moeders en vrouwen die overblijven.
Willem Kuiper zegt
“Dat is wat! Als je in een café een groepje van vijf mensen ziet staan is de kans bijzonder klein dat er vier neerlandici bij zitten. En al helemaal in Amsterdam, waar onlangs een van de opleidingen neerlandistiek is opgeheven. Dat moet wel een speciale betekenis hebben. En ik vrees dat die niet zo gunstig is.”
Hier zal door Siebelink verwezen zijn naar Café de Zwart aan het Spui, tegenover de Athenaeum Boekhandel, gelegen halverwege de Universiteitsbibliotheek UvA aan het Singel en het Lambert ten Kate huis, met daarin het Instituut voor Neerlandistiek, aan de Herengracht. Wie van het Instituut naar de UB UvA of naar de Oudemanhuispoort ging of ervan terugkwam, liep langs de deur en het terras van Café de Zwart, dat inderdaad bovengemiddeld veel neerlandici en schrijvers tot zijn vasteklantenkring kon rekenen.
DirkJan zegt
In het boekenweekgeschenk heet het café Het Wapen van Zwart.
Marc Kregting zegt
In een interview vertelde Siebelink dat hij pas later hoorde wat het thema was – en dat een schrijver van een Boekenweekgeschenk niet gebonden is aan zo’n thema.
Is er een reden waarom de naam Edwin Woppereis hier valt zonder dat zijn studie van de neerlandistiek en zijn verdiensten voor het vak, vooral buiten ‘Jas van belofte’ dan, aan de orde komen? Ik deed een strenge poging in https://dehoningpot.blogspot.com/2019/03/niets-dan-goeds.html