Door Marc van Oostendorp
Toen ik student was – ja, ook ik ben ook student geweest, vraag me niet waarom –, leerde je over de evolutie van taal precies één ding: dat een Parijse vereniging van taalkundigen in de negentiende eeuw had verboden om over dat onderwerp te praten. Kennelijk gold dat verbod toen nog steeds.
Sinds die tijd heeft iemand besloten dat het onderwerp nu wel mag, en de laatste jaren verschijnt de ene na de andere publicatie. Was de mens de eerste? Hadden we eerst woorden of eerst syntaxis? Gebruikten we taal om te denken of meteen om mee te praten? Tal zijn de vragen die worden opgeworpen.
Het probleem daarbij blijft wel: maar weinig vragen worden opgelost, eenvoudigweg omdat de relevante gegevens ontbreken. Taal vervluchtigt zodra ze is uitgesproken, dus van tienduizenden jaren geleden hebben we zeker niets over. Dus je kunt wel proberen te reconstrueren hoe de zinsbouw was van onze voorouders, maar je hebt uiteindelijk weinig om al je hypotheses aan te toetsen. (Die lui in Parijs waren niet helemaal gek.)
Langer kanaal
Het beste dat je eventueel wél kunt toetsen is de spraak: wanneer begonnen mensen of mensachtigen te articuleren? Dat hoeft niet overeen te komen met het begin van taal – het is mogelijk dat de eerste taal gebarentaal was en dat taal dus voor spraak kwam, maar het is ook mogelijk dat we eerst ingewikkelde kreten konden uitspreken die nog niet de grammatica hadden die menselijke taal kenmerkt. Maar het is tenminste wat.
Spraak maak je met je lichaam, en dat is fijn. Sommige lichamen lijken beter geschikt voor taal dan andere. Zo is het chimpanzees en gorilla’s ook na jarenlange training niet gelukt om ook maar één menselijk woord uit te spreken: waarschijnlijk heeft dat iets te maken met hun anatomie. Maar wat?
Een voor de hand liggende kandidaat is het strottenhoofd. Dat ligt bij mensen aanzienlijk lager dan bij andere primaten. Dat is op zich onhandig, want het betekent dat bij mensen de luchtpijp en de slokdarm niet goed gescheiden worden en dat betekent weer dat mensen sneller in hun eten kunnen stikken dan andere apen. Tegen dat nadeel moet, zou je zeggen, een voordeel staan. En dan is het logisch om te denken dat dit voordeel spraak is: je creëert zo een langer kanaal waarmee je de klanken kunt vormen.
Sprekende aap
Het ligt toch wel wat ingewikkelder, blijkt uit een artikel van, onder andere Rick Janssen van het Nijmeegse Max Planck Instituut in het Journal of Phonetics. Met een computermodel simuleerden ze allerlei soorten anatomie, met hoge en met lage larynxen. Dat model moest dan steeds proberen verschillende soorten klinkers te maken. Wat bleek? Met een lage larynx was het weliswaar makkelijker, maar ook met allerlei andere larynxen bleek je nog steeds wel degelijk van elkaar te onderscheiden klinkers te kunnen maken.
Wat moet je daar nu weer voor conclusie uit trekken? Misschien vooral wel een van coevolutie: misschien konden voorouders van homo sapiens al wel een beetje spreken, maar is ons lichaam langzaam geëvolueerd om dat nog makkelijker te maken. De spraak en het lichaam hebben elkaar dan wederzijds beïnvloed: de mens is een sprekende aap.
Anton zegt
Veronderstel dat er nauwelijks of niet een verband is tussen mogelijke klinkervorming in de mond en de plaats van de larynx. Ook chimps maken ii oeoe aa. Het getoetste model laat niets verrassends zien.
Als ìk een sterke claim moest vastzetten dan is het deze.
Wouter van der Land zegt
Je kunt toch meer contrast tussen klinkers maken met een lagere larynx? Dat betekent dus dat je niet alleen makkelijker, maar ook duidelijker spreekt. Het is denkbaar dat de beste spreker bijvoorbeeld de leiding over de jacht krijgt en daarmee een betere mogelijkheid om zich voort te planten of te overleven.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, om precies te zijn: het is gemakkelijker om duidelijk te spreken, dat is het verschil. Het is evident dat dit een evolutionair voordeel biedt, in ieder geval dat we ervan uitgaan dat het nuttig is om een aantal verschillende klinkers te hebben.
Anton zegt
Het is al dertig jaar populair om de meest vergezochte evolutionaire voordelen te verzinnen. Karel van het Reve maakte zich er – al te ongeïnformeerd – al vrolijk over. Maar hij heeft nog steeds een punt.
Dus oneens. Het is niet persé nuttiger om een groter aantal verschillende klinkers te hebben boven een bepaald minimum van zeg drie (voor Sanskrit bijvoorbeeld). De stemorganen van een kat volstaan dus al.
Wouter van der Land zegt
@Anton, het gaat hier denk ik niet zo zeer om het aantal klanken, maar om het kunnen maken EN herkennen van onderscheidende klanken.Bij het maken van een oe maken we het spraakkanaal zelfs extra lang door de mond te tuiten. Spraak die makkelijker te herkennen is, is natuurlijk een voordeel.
Lucas zegt
Dat geldt in een samenleving van primaten zoals chimps waar het alfamannetje ofwel de enige is die zich voortplant ofwel de eerste keus heeft. Maar menselijke groepen hadden waarschijnlijk al honderdduizenden jaren geleden een systeem waarin status niet zo’n belangrijke rol had bij voortplanting.
Als je tenminste het perspectief van cultural coevolution aanhangt zoals bv Robert Boyd. Dan heeft een soort voordeel bij grote groepen die zich voortplanten en hun kennis en ervaring kunnen overdragen aan nieuwe generaties. Grote groepen weten meer dan individuen, dus een cultuur kan alleen groeien als veel soortgenoten zich kunnen voortplanten.
De relevantie van genetische evolutie hangt dan dus af van de periode waarin deze morfologische verandering heeft plaatsgevonden.
franscouwenbergh zegt
>>>misschien konden voorouders van homo sapiens al wel een beetje spreken, maar is ons lichaam langzaam geëvolueerd om dat nog makkelijker te maken. De spraak en het lichaam hebben elkaar dan wederzijds beïnvloed: de mens is een sprekende aap.<<<
Ah, leuk. Kan ik eindelijk weer eens meedoen met Neerlandistiek. Want hier weet ik na een halve eeuw hobbyen alles van.
Dat de voorouders van de AMM (Anatomisch Moderne Mens) (ik haat die achterlijke Linnaeus-benaming die sinds het boek van Harari weer 'salonfahich' is geworden) al talige wezens waren, is wiedes want anders waren er geen AMM's geëvolueerd. Ik spreek van 'talig' vanaf het moment dat onze mensaap-voorouders als aapmensen hun normale groepsdierencommunicatie zijn gaan verrijken met NAMEN VOOR DE DINGEN. Het beschikken over namen voor de dingen doét iets met een dier. Vijf dingen, en die som ik op zodra iemand dat wil vernemen.
Na-apen konden ze al als de besten, dankzij hun voor gebarentaal zo geschikte fysiek: vrije voorpoten met handen met (samen) tien vingers, en hun vrijwel haarloze gezicht dus geschikt voor mimiek. En hun stem? Zeker, als bonono-achtigen waren ze bijzonder luidruchtig. Alleen speelde hun stem bij het na-apen geen rol! Want na-apen doe je bewust. Maar de stem wordt bij normale dieren neuraal (hersenkundig) aangestuurd vanuit de gevoelscentra in het 'limbische systeem'. Daar hebben zelfs wij als AMM's nog geen volledige controle over, bijvoorbeeld bij plotselinge pijn, schrik, angst, gemarteld worden. Vandaar ook dat experimenten met chimpansee-baby's laten opgroeien met de eigen baby (in de jaren 50 in Amerikaanse gezinnen geprobeerd) niets uithaalden. Experimenten met ASL daarentegen lukten (zoals met Washoe. door Roger Fouts) heel aardig.
Want over zijn spieren heeft een dier wél bewuste, want corticale (hersenschors-achtige) controle.
Vanaf dat onze aapmens-voorouders rond 4 mjg het vuur zijn gaan gebruiken, nam hun namen-voor-dingen-communicatie (die dus minimaal 4.5 mjg begonnen moet zijn) met sprongen toe en werden ze echt mensen. En vinden de paleo's daar van ook de eerste sporen, zoals de Lomekwi-stenen werktuigen van 3.4 mjg.
Waarom kunnen wij dan praten? Dat is de zoveelste vrouwen-uitvinding in onze (culturele) evolutie. Want vrouwen hebben altijd hun handen vol, terwijl ze toch willen kleppen met elkaar. Bovendien waren ze (ik heb het nu over zo'n 200.000 jg) vanouds de belangrijkste zangers van de Scheppingsverhalen. Vrouwen moeten bij het voedselverzamelen altijd lawaai maken, terwijl mannen bij het jagen juist stil moeten zijn – dat even tussendoor. En Darwin had al opgemerkt dat voor het stemgebruik bij onze communicatie het religieuze zingen een rol moet hebben gespeeld. Maar ook het overgaan van (voornamelijk) gebarentaal naar (voornamelijk) gesproken taal doét wat met die MSA (Middle Stone Age)-mensen. Ze werden een fractie minder conservatief, kregen een effectievere voedsel-economie, gingen fokken als konijnen, raakten op paradijselijke plekken met teveel groepen en dus in oorlog. Oorlog maakt mannen belangrijk, en zo raakten ze opgesloten in elkaar vijandige territoria waar de vrouwen het voedsel-telen uitvonden. Na de laatste ijstijd is zo de landbouw ontstaan, zijn ook de mannen boeren geworden, dorpsbewoners met voorouderverering. Hommeles tussen dorpen om toegang tot water of welke andere oorzaak dan ook leidde tot krijgsheren en slavernij, tot grote rijken met steden en torens van Babel, tot schrift, en geschied-schrijving. Begin 'historie'. einde pre-historie. Knap, hé, 5 miljoen jaar in één post.
Als ik iemand nieuwsgierig heb gemaakt: ik heb een boekje geschreven, "DE MENS voor dummies" en ik ben te vinden op http://www.humanosofie.nl