Een droom
In de naaste nacht, nadat god Hypnus
De eer en vreugd van zijn bezoek mij gunde,
Droomde ik, daar zijn beeld mijn brein vervulde,
Dat hij weder aan mijn huisdeur klopte –
Dat ik, opgestaan, hem uit mijn venster
Weder smekende op mijn stoep aanschouwde,
Leunende op zijne omgekeerde fakkel.
Hoe vloog ik, om hem mijn huis te ontsluiten!
In het hart verheugd, de zoete slaapgod
Andermaal bij mij als gast te ontvangen!
‘k Open hem de deur – maar, welke ene ijzing!
Welk een schrik! het was zijn tweelingsbroeder,
De akelige, zwarte dood, die insloop.
Foltrende angst deed gillend mij ontwaken.
Welk een heil, goôn! dat het slechts een droom was!
O.C.F. Hoffham (1744-1799)
uit: Slaapdichten (1784)
———————————–
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter