Door Freek Van de Velde
Er verschijnen de laatste tijd nogal wat stukken waarin de literatuurwetenschap ervan langs krijgt: essays van, onder anderen, Kees ’t Hart, Sebastien Valkenberg, Arnon Grunberg, en Carel Peeters wrijven het de literatuurwetenschappers aan dat ze een moraliserende agenda hebben. Ze willen auteurs beschuldigen of ontmaskeren: de demografie van de roman vinden ze een nare wereld, met te veel blanke mannen. De literatuurwetenschappers reageren soms gepikeerd, soms verontschuldigend, soms ontwijkend (hier, of hier). En ze worden nu gesteund door Marc van Oostendorp (hier). Een van de tegenargumenten van Van Oostendorp is dat literatuurwetenschappers helemaal niet met het geheven vingertje staan te zwaaien, maar gewoon registeren waar de literatuur over gaat, en dat dat wetenschappelijk interessant is.
Nu kun je veel inbrengen tegen de beschuldigende essayisten genre Valkenberg, ’t Hart en Peeters. Een interessante observatie van Van Oostendorp is bijvoorbeeld dat de essayschrijvers met hun l’art pour l’art pleidooi zelf ook normerend zijn. Of het argument dat reductie (“ééndimensionaal lezen”) tot de kern van de wetenschappelijke methode behoort. Maar het argument dat de literatuurwetenschappers niet vemanend met dat vingertje staan te zwaaien, is niet zo sterk, vind ik.
Er is in de literatuurwetenschappen een enorme stortvloed aan artikelen over gender en diversiteit, en bijna onveranderlijk is de conclusie: de vrouwelijke romanpersonages zijn te eenzijdig neergezet en de waardering voor vrouwelijke auteurs laat te wensen over. Die artikelen winnen prijzen, en vinden vlotjes de weg naar wetenschappelijke tijdschriften, en sommige van die stukken zijn inderdaad echt goed. Het proefschrift van Corina Koolen of het artikel van Tamara van Seggelen in het laatste nummer van TNTL zijn doordachte wetenschappelijke bijdragen, en ik ben helemaal overtuigd van de meerwaarde van Distant Reading methodes.
Maar waar komt die obsessie – want dat is het – met gender vandaan? Je bent geneigd te denken: uit morele verontwaardiging, veel meer dan uit zuiver wetenschappelijke interesse. Het is helemaal geen toeval dat het over gender of andere maatschappelijke hete hangijzers gaat. Je ziet dan ook dat veel stukken misschien niet expliciet decreteren dat het nu maar uit moet zijn met die blanke mannen die de literatuur monopoliseren, maar dat dat wel de ‘implicatuur’ is. Een beetje neo-Griceaans ingevoerde taalkundige zal geen moeite hebben in te zien dat hier een duidelijke agenda gepropageerd wordt.
Als je de inleiding van op het themanummer van TNTL uit 2001 leest van Erica van Boven, Dieuwke van der Poel & Toos Streng ‘Gender en literatuurgeschiedschrijving: een serie artikelen’, of de lezing van Corina Koolen voor ‘De universiteit van Nederland’, of het gender-onderzoek van Yannick Geens in opdracht van het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL) word je getroffen door de onmiskenbare activistische teneur. Het is niet de bedoeling dat het literaire veld gewoon kennis neemt van de resultaten, er moet ook een gedragswijziging komen. Naar aanleiding van het onderzoek van Yannick Geens zegt het VFL bijvoorbeeld:
Het VFL staat een divers en evenwichtig letterenveld voor en hoopt op grond van de bevindingen zijn beleid te verbeteren en de gelijke behandeling van schrijvers en schrijfsters nog meer te kunnen bewaken. Het bekijkt hoe het in de toekomst nog beter kan, zowel in eigen huis als daarbuiten. Samen met Iedereen Leest organiseert het VFL in september 2018 in de KVS in Brussel alvast een internationale conferentie rond inclusiviteit in de boeken- en letterensector met gender als één van de aandachtspunten.
Volhouden dat onder al die stukken geen moraliserende toon zit, zoals Marc van Oostendorp doet, komt neer op het ontkennen dat de vraag ‘Kun je het zout even doorgeven?’ tot actie zou willen aanzetten.
Maar dan de intrigerende vraag: waar komt die morele verontwaardiging over gender vandaan? In een in het najaar te verschijnen artikel in TNTL over Digital Humanities schuiven we (Karlien Franco, Dirk Geeraerts en ik) het idee naar voren dat die maatschappelijke verontwaardiging over de rol van vrouwen, minderheden en over het klimaat het gevolg is van het afkalvend prestige van de cultuurwetenschappen. Tot aan de vroege 20e eeuw was er voor de literatuur, en bij uitbreiding voor alle cultuurwetenschappen, een bijzondere socioculturele rol weggelegd: er kleefde een groot symbolisch prestige aan een doorgedreven kennis van de literatuur. Wie zich staande wou houden als intellectueel moest de literatuur kennen. Schrijvers waren opiniemakers en graag geziene causeurs (Godfried Bomans, Adriaan van Dis, Tom Lanoye), literatuurwetenschappers waren vooraanstaande intellectuelen. Die rol is weggekwijnd in de loop van de 20e eeuw, met het aflopen van de renaissance, een langlopende cultuurperiode met een groot ontzag voor ‘het woord’, zoals Joop Van der Horst laat zien in zijn boek Het einde van de standaardtaal (2008). De taalkunde heeft op het wegvallen van de legitimatie als onderzoeksdomein gereageerd door aansluiting te zoeken bij de natuurwetenschappen en de evolutieleer. Maar de literatuurwetenschappen zijn een andere weg ingeslagen. Nogal wat literatuurwetenschappers (disclaimer: uiteraard niet het hele gild) willen niet zozeer achterhalen wat een goede roman van een slechte onderscheidt, of een literaire zin van een niet-literaire, maar zien zichzelf als een ‘empowerende’ maatschappijkritische kracht: met hun superieure leesvaardigheden en interpretatieve vermogens zijn ze in staan verborgen machtsstructuren bloot te leggen in teksten, in een permanent ‘j’accuse’. Hun opdracht is niet het analyseren van literaire producten, maar het veranderen van de samenleving. Die missie wordt geestdriftig uitgedragen, door aansluiting te zoeken bij gender studies (zoals Van Boven et al. in hun eerder aangehaalde stuk bepleiten) en door te schermen met begrippen als intersectionality.
Zelf raken dat soort literatuurwetenschappers heel ontroerd door hun verheffende missie, daarin aangevuurd door een opvallend brede hyperprogressieve pensée unique onder veel letterkundigen, maar op collega’s uit andere disciplines, maakt dat meeheulen met de ‘grievance studies’ een wat drammerige indruk. Let op: ik denk helemaal niet dat er geen sociale misstanden zijn, en dat je je niet moet beijveren om het lot van mensen die het moeilijk hebben te verbeteren, noch dat de kunst hier geen rol in kan spelen. Integendeel: maatschappelijke verontwaardiging heeft meer dan eens geleid tot grootse artistieke prestaties (Van den vos Reynaerde, Charles Dickens, Käthe Kollwitz …), maar door zich te zien als auguren die in de levers van de romans geheime onheilstekenen kunnen onderscheiden die ons inlichten over de verderfelijke staat van de samenleving, overspelen feministische of ecokritische literatuurwetenschappers hun hand. Het staat iedere discipline natuurlijk vrij om doorlopend het eigen stokpaardje van stal te halen, maar de reactie van Kees ’t Hart is volkomen begrijpelijk, en kun je niet wegwuiven met een al te gemakkelijk ‘maar we zijn helemaal niet moraliserend’.
Marc van Oostendorp zegt
In ieder vakgebied concentreert het onderzoek van meerdere onderzoekers zich op één onderwerp. Dat is gezond, zo krijg je een beter debat dan wanneer iedereen iets anders onderzoekt. Dat is iets anders dan een ‘obsessie’. Hoe dan ook lijken me de door ’t Hart besproken artikelen van (o.a.) Van der Deijl en Smeets geen voorbeelden van die obsessie.
Er lijkt me, in ieder geval bij distant reading, ook een vrij simpele praktische overweging om gender te onderzoeken als je verschillen tussen groepen personages bij de kop wil nemen, namelijk dat je gender vrij gemakkelijk automatisch kunt identificeren, aan de hand van pronomina. (Dat is een nogal grof binair verschil, maar daar doet men het in deze studies bij mijn weten dan ook mee.)
Freek Van de Velde zegt
Je kunt erover twisten waar de doorgedreven interesse eindigt en de obsessie begint, maar het valt op dat je nauwelijks een literair blad kunt openslaan, of er staat wel een stuk in over de deplorabele toestand van de vrouw. Het komt me voor dat zich hier een trend aftekent. Zou je nog kunnen afstuderen in een master literatuurwetenschappen zonder ergens een vak te hebben gevolgd dat over gender gaat? Zou er aan een universiteit in de Lage Landen een academiejaar zijn waarin geen enkele afstuderende neerlandicus een scriptie maakt over gender? Een van de meest besproken resultaten van het nu al beroemde boek Distant Horizons van Ted Underwood (2019) gaat over het vertroebelen van gender (zie https://www.chronicle.com/article/The-Digital-Humanities-Debacle/245986 voor een kritiek), ik ken geen proefschrift over literatuur dat de laatste jaren meer aandacht gekregen heeft in de pers als dat van Corina Koolen, en dat artikel van Van der Deijl & Smeets zat in hetzelfde activistische sfeertje, ook al ging het niet alleen daarom. Sommige stukken vind ik heel goed, maar er wordt ook veel suf ondezoek gedaan naar gender, zowel binnen de distant reading als de close reading. Dat een en ander het gevolg is van het feit dat gender zo gemakkelijk op te sporen is kan wel kloppen voor die distant reading onderzoekers, maar heeft het nadeel dat het niet verklaart waarom ook de close readers een onlesbare dorst naar het onderwerp ondervinden. En natuurlijk gaat ook de taalkunde niet vrijuit. Een discipline als Critical Discourse Analysis heeft eenzelfde hyperprogressieve revolutionaire toon. En ook daar gaat het om een soort wrok om het gebrek aan intellectueel prestige. Hetzelfde mechanisme zie je, uitvergroot en veel wreder, bij IS. Hoe irrelevanter als maatschappelijke stroming, hoe uitzinniger de aanklacht.
Marc van Oostendorp zegt
Ik ben inmiddels toch wel heel benieuwd geworden naar concrete voorbeelden van dat ‘activistische sfeertje’. Wat Koolen betreft: er lijkt me een verschil tussen wat er al dan niet in de krant komt en wat in het proefschrift zelf staat; ook in haar wetenschappelijke werk vind ik het moeilijk een moraliserende of activistische zin aan te wijzen.
Melchior Vesters zegt
Een voorbeeld van activisme wil ik wel geven. Onlangs publiceerde Jeroen Dera ‘De praktijk van de leeslijst’. In zijn aanbevelingen rijdt hij (Dera 2019: 30) een scheve schaats:
‘De titelselecties van leerlingen zijn weinig cultureel divers, in de zin dat westerse, mannelijke auteurs de gemiddelde leeslijst domineren. Als scholen willen bijdragen aan een samenleving waarin inclusiever gedacht wordt, zouden zij literaire teksten van vrouwelijke en niet-westerse auteurs systematischer onder de aandacht moeten brengen.’
Toelichting: ten eerste is zijn voorafgaande onderzoek niet gericht op culturele diversiteit en inclusief denken. Zijn onderzoek toont niet aan dat er een gebrek aan diversiteit is. De aanbeveling die hij doet, is dus puur een politieke wens. Wat mij hieraan stoort, is dat impliciet wordt gesuggereerd dat het bestuderen van een canon met veel mannelijke auteurs per definitie lezen met een ‘gender bias’ is. Dat is alleen al onzin omdat je teksten op verschillende manieren kunt interpreteren (je hoeft niet mee te gaan met een al dan niet aanwezige ‘mannelijke’ identificatie/duiding).
Ten tweede is Dera’s opvatting van diversiteit en inclusiviteit die uit zijn aanbeveling spreekt nogal oppervlakkig. Het is niet an sich positief/belangrijk om vrouwelijke en niet-westerse auteurs te lezen: er bestaat immers geen garantie dat de perspectieven, thematiek e.d. in boeken van zulke auteurs meer divers zijn. Het is symboolpolitiek om quota’s vrouwen/zwarte auteurs te bepleiten. Nu is symboolpolitiek soms op zijn plaats – in de volksvertegenwoordiging bijvoorbeeld – maar om zulks ook voor de leeslijst in het onderwijs te bepleiten, is ongepast activisme.
Wouter van der Land zegt
Marc van Oostendorp schreef: ‘In ieder vakgebied concentreert het onderzoek van meerdere onderzoekers zich op één onderwerp. Dat is gezond, zo krijg je een beter debat dan wanneer iedereen iets anders onderzoekt.’
Het lijkt mij ongezond wanneer literatuur primair wordt bestudeerd vanuit één visie, in dit geval empowermentinvalshoeken. De topbullets van literatuurwetenschap bij de Uva:
‘Onze medewerkers houden zich vooral (maar niet uitsluitend) bezig met:
– globalisering, ruimte, grenzen en migratie
– seksualiteit en gender, queer- en transstudies
– lichamen, embodiment, disability, and vulnerability’
Focus op één onderwerp kan goed zijn, maar je moet ook de ruimte hebben om iets anders te willen bestuderen. Literatuur is meer dan migratie, seksualiteit en kwetsbaarheid.
Melchior Vesters zegt
Ik ben het met je eens, uit die UvA-bullets (https://www.uva.nl/discipline/literatuurwetenschap/onderzoek/onderzoek.html) spreekt een wat te eenzijdige benadering. Hierop een term als ‘activisme’ toepassen lijkt me zeker niet geheel misplaatst.
Maar het ligt ook weer niet zo eenvoudig: we moeten vermijden dat we het publiek debat versmallen door te suggereren dat het bestuderen van de onderwerpen van dergelijke bullets an sich activistisch is. Je kunt bijvoorbeeld best genderonderzoek doen zonder daarmee inherent een politieke gelijkheidsagenda/machtsverschuiving na te streven.
Overigens denk ik wel dat het analyseren/deconstrueren van constructies zoals gender onvermijdelijk politieke implicaties heeft. Mensen raken door het kennis nemen van culturele analyses ‘empowered’, niét in de zin dat ze daarmee een politieke agenda moeten overnemen (hoewel er zeker ‘activistische’ onderzoeken zullen zijn waaruit zo’n boodschap spreekt), maar wél in de zin dat ze niet meer gebonden hoeven te zijn aan normatieve culturele constructen uit het verleden. Maar zulke politieke implicaties maken bijvoorbeeld genderonderzoek nog niet per se ideologisch geladen/gemotiveerde wetenschap.
Het is helaas een fine line tussen wetenschappelijk vrijdenken met politieke implicaties enerzijds en, anderzijds, vanuit politieke voorkeur machtsanalyses maken met een twijfelachtige wetenschappelijke waarde. Toch moeten we die nuance blijven aanbrengen.
Wouter van der Land zegt
“Je kunt bijvoorbeeld best genderonderzoek doen zonder daarmee inherent een politieke gelijkheidsagenda/machtsverschuiving na te streven. ”
Dat is natuurlijk zo. Het lijkt mij interessant om te onderzoeken wat de politiek-maatschappelijke en wetenschappelijke gedrevenheid is bij de UvA-onderzoekers. Wie weet zien ze gender inderdaad als een soort fruitvliegjes omdat dit nu eenmaal makkelijk te onderzoeken is vanwege woordgeslacht.
De wetenschappelijke waarde hoeft lijkt mij niet dubieus te zijn bij activistisch ingegeven onderzoek. Je kunt als dierenactivist onderzoeken of vleesconsumptie leidt tot agressief gedrag en zo lang je niet sjoemelt is dat prima onderzoek, zolang dat niet de enige focus van een instituut is.
Melchior Vesters zegt
Het lijkt mij heel verkeerd om de politieke voorkeur van onderzoekers in kaart te brengen (Duisenberg). De resultaten zouden aanzet geven tot verdachtmaking: men kan poneren dat onderzoekers politiek gemotiveerd zijn, zonder dat is bewezen dat hun onderzoek voortkomt uit politieke motieven. Op deze wijze draag je bij aan politisering van wetenschap (Hendriks, Lukassen) en, helaas, vernauw je het debat: je maakt er een ideologische strijd van, zoals degenen doen die stellen dat ‘cultuurmarxisme’ bestaat en daarmee publieke twijfel zaaien over hele disciplines. Zoals ik in mijn andere post al aangaf, moet het verschil gemaakt blijven worden tussen wetenschap met – en passant – politieke implicaties (zoals ten gevolge van het deconstrueren van culturele normen) enerzijds en politiek gemotiveerde wetenschap anderzijds.
Ik heb het moeilijker dan jij met activistisch ingegeven onderzoek. Niet alleen is sjoemelen met resultaten een risico, maar ook het zoeken met oogkleppen op: dat kan ertoe leiden dat je promoveert op een mening (Baudet) of, inderdaad, dat je overal gender/patriarchy aantreft omdat je een bepaalde machtsanalyse als axioma hanteert. Het zou dan ook mij een lief ding waard zijn als de opiniemakers die nu zo fulmineren tegen bepaalde subdisciplines (Boudry, Van de Velde) zich binnen die disciplines zouden gaan begeven om de theorie die wordt gehanteerd te verfijnen, want ik denk dat er echt wel wat concepten van dubieuze wetenschappelijke waarde zijn. Zo’n opstelling vind ik een stuk constructiever dan hele disciplines over een kam scheren en retorisch uit de bocht vliegen. Dat laatste doe je alleen als je politiek gemotiveerd bent.
Geert Buelens zegt
“IS”, collega? Echt? Gelukkig zijn er nog wetenschappers zoals jij die objectief kunnen oordelen zonder te vervallen in een of ander “sfeertje”
DirkJan zegt
De rol van mannen en vrouwen in de samenleving staat weer volop in de aandacht. Mannen hebben nog steeds een te dominante rol en vrouwen worden nog steeds ondergewaardeerd, zo niet onderdrukt. Dat geldt ook voor minderheden als gekleurde mensen en lhbtq’ers. Dat zie je allemaal terug in het maatschappelijk debat, in activisme en dus ook in de literatuur. En in de literatuur kan het twee kanten opgaan, of het weerspiegelt de oude, gangbare structuren of het stelt de ongelijke machtsverhoudingen aan de kaak. Ik vind het dan ook logisch dat de literatuurwetenschap hier uitgebreid en intensief onderzoek naar doet, de onderwerpen liggen nu in het brandpunt van onze cultuur. En uit onder meer de kwantitatieve onderzoeken is steeds de conclusie dat stereotype structuren tussen man en vrouw nog steeds domineren. Dat is een ongemakkelijke conclusie, zeker voor goed opgeleide witte mannen, maar moet je niet verwarren met een persoonlijk oordeel over deze kwesties van de onderzoeker.
Toch is het ook een interessante vraag of je nu als wetenschapper ook een oordeel mag hebben over je object van onderzoek of moet je altijd neutraal blijven? Als onderzoeker blijf je binnen je onderzoek objectief, maar je mag van mij wel een oordeel hebben over de conclusies buiten het onderzoek. Iemand die meertaligheid van kinderen onderzoekt en concludeert dat dit niet schadelijk, maar zelfs bevorderlijk is voor de ontwikkeling, dan kijken we niet vreemd op dat een taalkundig onderzoeker in een opiniestuk in de krant pleit voor meertalig onderwijs. Maar als het om een diffuser vakgebied gaat als de literatuur, dan moet er een zuivere scheiding zijn tussen literatuurwetenschap en literatuurkritiek. Van mij hoeft dat niet.
Tot slot een voorbeeld van het ‘activistische sfeertje’ en om het dichtbij huis te houden. Hoogleraar Nederlands en onderzoeker Marc van Oostendorp heeft vorig jaar een verzameldichtbundel uitgegeven met alleen maar vrouwelijke dichters, dat vond hij in deze tijd wel noodzakelijk en op zijn plaats. Zonder zich verder uit te laten of vrouwen beter dichten dan mannen, vind ik het wel een statement van een wetenschapper waar ik geen probleem mee heb, goed juist.
Freek Van de Velde zegt
Marc, je vraagt naar passages waarin opgeroepen wordt tot actie. Die zijn er volop. Zoals gezegd vaak per implicatuur. Frits van Oostrom die zich in zijn boek ‘Stemmen op schrift’ verontschuldigt dat hij de zevende man is die een middeleeuwse literatuurgeschiedenis schrijft, en daarom alleen al naar een achtste, vrouwelijke opvolger uitkijkt. (Ik zie niet in waarom je ervan uit zou gaan dat een man een slechtere literatuurgeschiedenis van de middeleeuwen zou schrijven.) De lezing van (de verder uitstekende onderzoeker) Corina Koolen waarin zij het over de noodzaak van het afwerpen van vooroordelen heeft, de verschillende stukken waarin de fallocratische literatuur aangevallen wordt, de beleidsadviezen van literatuurwetenschappers dat het diverser moet. Het idee dat Philip Roth de Nobelprijs literatuur niet mag krijgen wegens ’te macho’, literatuurlijsten die te weinig divers bevonden worden. De inleiding van Van Boven et al. die ik aanhaal, en die de volgende passage bevat: “Aantallen en percentages zijn echter geen doel op zich. Anders gezegd: de literatuurgeschiedschrijvers zijn er nog niet wanneer ze een politiek-correcte dosis vrouwelijke auteurs in hun werk stoppen. Genderonderzoekers vinden het minstens zo belangrijk, dat de geschiedschrijvers duidelijk weten te maken hoe het komt dat er lange tijd zo weinig vrouwen aan de literatuur deelnamen en hoe het komt dat de literaire producten van vrouwen vaak zo slecht bewaard zijn gebleven; dat zij laten zien welke (sociale, ideologische, literaire) ruimte schrijvende vrouwen in verschillende periodes kregen toegemeten in vergelijking met hun mannelijke collega’s; dat zij oog hebben voor de dubbele moraal in de literaire kritiek ten opzichte van mannelijke en vrouwelijke auteurs en de diverse vormen die deze in verschillende perioden heeft aangenomen; dat zij contemporaine gewoonten – bijvoorbeeld de gewoonte schrijfsters niet individueel, maar collectief te behandelen ongeacht de vraag of dat vanuit literair oogpunt zinvol is – analyseren in plaats van overnemen, enzovoorts”. Ik lees hierin adviezen, strijdmotto’s, marsorders of hoe je het noemen wilt. Het is een literatuur van wantrouwen en beschuldiging. Van mij mag dit hoor. Sociaal onrecht aankaarten is iets moois. Maar dan moet je ook niet schrikken als auteurs of essayisten het moraliserend vinden. Of dat studenten die niet zo in dit verhaal van de zielige vrouw geloven wegblijven uit universitaire opleidingen Nederlands.
Harrie Baken zegt
Hoe kun je nou in de opsomming die volgt na “Genderonderzoekers vinden het minstens zo belangrijk dat…” adviezen lezen? Het laatste item zou je een vermaning of advies kunnen noemen, maar voor de rest zijn het allemaal historische verschijnselen die een historicus als vanzelfsprekend onderzoekt en probeert te verklaren. Vind ik. En waar haal je het beschuldigende vandaan, of de zielige vrouw? Niet uit de aangehaalde tekst.
DirkJan zegt
Ah, nu komt een aap uit de mouw. Ik begrijp dat Freek van de Velde die hele genderkloof dus een ongeloofwaardige kwestie van zielige vrouwen vindt. Wie heeft er nu een genderobsessie?
Marc Kregting zegt
Even terug naar het begin. Hier wordt volgens mij het begrip ‘activisme’ ijdel gebruikt. Daarvoor moet je toch het beeldscherm afzetten en uit je bureaustoel komen?
Ik zie in dit onderzoek vooral de tijdgeest en het vak van de neerlandistiek weerspiegeld. De tijd van droge tekstanalyse was voorbij, de wetenschap moest ‘harder’ worden. Zo verplaatste de aandacht zich naar literaire kritiek, uitgeverijen, enz.
Wat nu echter gebeurt met het tellen van geslacht, afkomst, woonplaats, opleidingsniveau, beroep en leeftijd van personages en binnen instituties sluit meer aan bij de vraag. Dit is immers niet alleen kwantitatief onderzoek, het geeft ook resultaten van heus maatschappelijk belang. Bovendien komt de synchrone methode tegemoet aan het verlangen naar insluiting.
‘Innovatief’ spul dus. Voor mij speelt dit zich af in een groeimarkt, waarvan ik me als buitenstaander kan indenken dat er onderzoeksbeurzen mee te verdienen zijn.
Wel brengt deze innovativiteit me in een spreidstand. Ze komt me zeer belangrijk voor (bij scheve situaties is gedragsverandering noodzaak) én ze stemt treurig. Ongetwijfeld ben ik van de oude tekstgerichte stempel, maar ik hoop dat men me wil geloven dat mijn eigen teksten politiek en expliciet ideologisch zijn. Wat is dan mijn probleem?
Het is wellicht makkelijk om zich met ’T Hart vrolijk te maken over het niet altijd even onberispelijke Engels over Nederlandstalige literatuur, maar de vaktermen vind ik toch echt een beetje raar. Als ik althans het woord ‘gender’ hoor, denk ik niet aan letterkundigen maar aan papegaaien. ‘Distant reading’ zou ik veeleer met allergie voor de tekst verbinden en heeft connotaties van objectiviteit.
Bovenal huiver ik van de generalisaties. Op zich zijn ze onmisbaar bij wetenschappelijk onderzoek, maar hier vind ik de conclusies over ‘de man’ en ‘de vrouw’ eng. Als ‘het’ postmodernisme gelukkig nu iets had bereikt, was het wel zijn anti-essentialisme.
Tot slot wil ik op deze vaksite nog mijn ‘buikgevoel’ over dit onderzoek delen. En daarmee keer ik terug naar de jij-bak die ’T Hart over de personage-tellingen deed: tot welke maatschappelijke groep behoren de onderzoekers zelf eigenlijk? Mijn hypothese: middenklasse!
Terecht wordt in de comments hierboven gevraagd om voorbeelden. En dan denk ik meteen aan de Lezeres des Vaderlands, die wekelijks manvrouwverhoudingen in de literaire kritiek telde. Dit project kwam volgens mij uit dezelfde hoek als die ’T Hart nu onder vuur neemt: letteren UU en UvA, Perdu (toen Engels er de voertaal werd),…
De Lezeres verkreeg beschamende resultaten: wat oudere witte mannen voerden ook hier het hoogste woord. Toch was het onderzoek zelf even ‘provinciaal’ doordat louter Amsterdamse kritiek werd nageteld.
Bovenal begon de Lezeres ook maatschappelijk, moreel commentaar te geven op personen, wier politieke, raciale, seksistische etq uitspraken ze expliciet bestreed. Doordat Ze haar eigen identiteit –- geslacht, afkomst, woonplaats, opleidingsniveau, beroep, leeftijd? – echter niet bekende wilde maken, veranderde internet in de gevreesde en stereotype schandpaal (hierover schreef ik elders: http://dehoningpot.blogspot.be/2016/12/een-aantal-treetjes-lager.html).
Haar onbekende statuut maakt haar op de persoon gespeelde morele kritiek onethisch.
Het is laat geworden. Om een positieve draai aan deze notities te geven: wat goed dat partijen in dit debatje niet hun safe spaces prefereren! En zelf heb ik dankzij (populair-) literatuurwetenschappelijke artikelen als die ter discussie staan het werk van James Baldwin leren kennen. Da’s pas moralisme waar je wat van opsteekt.
Wouter van der Land zegt
Melchior Vesters schreef: ‘Het lijkt mij heel verkeerd om de politieke voorkeur van onderzoekers in kaart te brengen (Duisenberg). De resultaten zouden aanzet geven tot verdachtmaking: men kan poneren dat onderzoekers politiek gemotiveerd zijn, zonder dat is bewezen dat hun onderzoek voortkomt uit politieke motieven.’
Dit lijkt me een onwetenschappelijk standpunt. Wetenschap is de basis van veel opinievorming in Nederland en dus is het interessant om te weten in hoeverre politieke motieven een rol spelen bij het uitzetten en uitvoeren van onderzoek. Dat vraagt natuurlijk om meer dan de politieke voorkeur in kaart brengen. Je zou kunnen kijken naar citaten in artikelen. Wanneer er opvallend veel denkers van een bepaalde politieke kleur aangehaald worden, is dat een teken dat de blik mogelijk verkokert.
Melchior Vesters zegt
‘Denkers van een bepaalde politieke kleur’? Het lijkt mij een heilloze weg om ideeën in te gaan delen op politieke kleur. Het hoort te gaan om de ideeën zelf, niet op welke partij wetenschappers stemmen of met welke politieke stromingen zij (door anderen?) worden geassocieerd. Ik zie echt alleen maar waarde in het – op basis van onderzoek – bediscussiëren van de ideeën zelf, en van de gebruikte methodologie: zo komt ten slotte aan het licht of bepaalde ideeën van dubieuze wetenschappelijke houdbaarheid zijn.
Voor iedereen die kritisch is op bepaalde subdiscipline geldt wat mij betreft: doe mee aan het debat in dat veld en zorg hierdoor ervoor dat een blik niet verkokert, maar ga niet retorisch van buitenaf ertegenaan trappen en/of populistische verdachtmakingen spuien over de politieke motivatie van wetenschappers. Dat is pas echt onwetenschappelijk.