Door Marc van Oostendorp
Het probleem met het essay dat de schrijver Kees ’t Hart wijdde aan een tweetal recente letterkundige artikelen, laat zich aardig illustreren aan de intro die de redactie van De Gids erboven zette:
Onderzoekers die romans als racistisch, antifeministisch of kapitalistisch ontmaskeren, lezen ze eendimensionaal. Ze verwarren een personage met een echte persoon en gaan voorbij aan de roman als broedplaats van verlangens en mogelijkheden.
Die intro is weliswaar niet door ’t Hart geschreven, maar balt zijn opvattingen over literatuur en literatuurwetenschap wel samen. Die opvattingen zijn een gemeenplaats in de moderne essayistiek. Ze worden met hetzelfde aplomb gebracht waarmee schrijvers al decennia hun lezers vermaken (gelukkig, we hoeven geen ingewikkelde wetenschap te lezen als we met de lollig geformuleerde polemiek van Karel van het Reve kunnen volstaan) en in een heel goede repliek gaan Lucas van der Deijl en Roel Smeets, die aan beide aangevallen artikelen hebben meegewerkt, op die opvattingen in en weerleggen ze.
Laat ik daarom volstaan met die samenvatting. Die bestaat uit drie volzinnen.
Onderzoekers die romans als racistisch, antifeministisch of kapitalistisch ontmaskeren, lezen ze eendimensionaal.
Het woord ontmaskeren (dat ’t Hart zelf ook gebruikt) suggereert dat er met een beschuldigend vingertje wordt gewezen. In de artikelen die ’t Hart bespreekt – een is een studie naar de personages in Peter Buwalda’s Bonita Avenue en de ander een veelbesproken studie naar personages in een groot aantal in 2013 verschenen romans – is daar geen sprake van. Men laat zien dat zowel bij Buwalda als in die grotere groep schrijvers mannen op allerlei manieren prominenter zijn. Terecht wordt daar geen morele conclusie aan verbonden.
Mijn eigen interpretatie is dat zulke zaken onbewuste tendenzen laten zien in het denken. De gemiddelde literator en de gemiddelde romanlezer zal zich zelf waarschijnlijk beschouwen als antiracistisch en feministisch (over het kapitalisme ben ik minder zeker). Desalniettemin komen dit soort tendenzen toch naar boven drijven.
In een wetenschappelijke context is zoiets geen reden om verontwaardigd over te doen, het is vooral interessant. De onderzoekers laten zien hoe in verhalen neigingen kunnen zitten die mensen voor zichzelf niet zullen willen toegeven.
Dat ontmaskeren is dus misplaatst. Hoe staat het met de rest van de zin? Lezen deze onderzoekers echt ééndimensionaal?
Ja. En dat is terecht.
Een belangrijk aspect van de literaire gemeenplaats is dat literatuurwetenschappers niet begrijpen hoe vreselijk ingewikkeld literatuur is. Iedere tekst heeft oneindig veel dimensies, de wetenschapper reduceert die tot iets simpel.
Uit deze gemeenplaats blijkt vooral een diepgaand gebrek aan inzicht over hoe wetenschap werkt. De wetenschap reduceert haar object altijd tot iets eendimensionaals. De reden daarvoor is dat je iets dat heel veel dimensies heeft – en alles op de wereld heeft heel veel dimensies – reduceert tot iets simpelers om er op die manier wetenschappelijke uitspraken over kunt doen.
De natuur is vreselijk complex en ingewikkeld, maar de natuurwetenschap reduceert haar tot atomen die als biljartballen op elkaar stuiteren.
Dit alles betekent natuurlijk niet dat Smeets, Van der Deijl en hun medeauteurs niet weten dat je literatuur ook op allerlei andere manieren kunt lopen. Ook de bioloog die voor zijn onderzoek door een microscoop kijkt naar fruitvliegjes loopt in zijn vrije tijd graag door de polder.
Ze verwarren een personage met een echte persoon
Toevallig had ik onlangs een discussie op Twitter met de schrijver Arie Storm, die ditzelfde beweerde. Ik had opgemerkt dat mij interessant lijkt dat alle romans gaan over mensachtige personages – zelfs als ze over dieren of pakken yoghurt gaan, dan zijn dat dieren of pakken yoghurt die kunnen denken, praten en voelen. Een schrijver kan bij wijze van experiment natuurlijk best proberen een roman te schrijven die helemaal gaat over de wederwaardigheden van een realistisch pak yoghurt, maar ik voorspel die roman geen grote toekomst.
Storm bleef toen vervolgens maar het punt maken dat het enorm onnozel is om te doen alsof personages hetzelfde zijn als personen. Het gedrag van een personage is heel anders dan dat van een echte persoon: ze praten anders (niet de echte spreektaal, maar een schrijftaal die spreektaal imiteert), ze hebben een ander ritme, enzovoort.
Storm en ’t Hart lijken dat een enorm boeiende observatie te vinden. Tjonge, Henri Osewoudt is ontologisch wat anders dan Willem Frederik Hermans! ’t Hart:
Constructies opgetrokken uit stijlfiguren, retorische ingrepen, symbolen en verhoudingen. Ze zijn onecht, ze zijn onaanwijsbaar, ze lopen niet in het wild rond, ze zijn de onnatuurlijkheid zelf. Het zijn niet de buren, niet hun kinderen, niet hun geliefden. Het is niet Napoleon, het is niet de babysitter van gisteren, het is niet Rutte, het is niet de aardige jongen van hiernaast.
Maar mij lijkt die opmerking op zich eigenlijk wat, eh, ééndimensionaal. Het is zeker waar dat een romanpersonage niet hetzelfde is als de aardige jongen van hiernaast. Maar ik kan natuurlijk, ook als niet-literator, best aan mijn vrouw iets vertellen over de aardige jongen van hiernaast. Ook dan vang ik niet die hele jongen, sterker nog, ook dan pas ik op mijn eigen amateuristische wijze kunstgrepen toe.
En daar lijkt een romanpersonage op. Het is mal om te ontkennen dat romanpersonages weliswaar geen personen zijn, maar wel enkele eigenschappen delen met personen die ze niet delen met pakken yoghurt.
Ze gaan voorbij aan de roman als broedplaats van verlangens en mogelijkheden
In deze zin zit geloof ik de kern van het probleem. Natuurlijk zijn romans ‘broedplaatsen van verlangens en mogelijkheden’, natuurlijk is iedere roman weer anders, natuurlijk is iedere auteur, is ieder mens, volkomen vrij om te verzinnen wat hij wil, natuurlijk is iedere roman een avontuur. Dat zijn de redenen om steeds weer boeken te willen lezen, boeken te willen schrijven.
Maar behalve dat alles zijn romans ook maakwerk, stukken aan elkaar geknoopte taal, dingen die je op allerlei manieren kunt onderzoeken. Dat romans broedplaatsen zijn, betekent niet dat je niet kunt tellen hoeveel woorden ze hebben. Iemand die woorden van een roman telt, doet niet per se iets verkeerd, en ontkent ook niet allerlei andere dimensies.
Er zit, kortom, paradoxaal genoeg iets heel normatiefs in ’t Harts benadering. De literatuur moet een vrijplaats zijn, volkomen ongebonden en daarmee eigenlijk niet geschikt voor wetenschappelijk onderzoek. Je mag zogenaamd van alles, maar als dat van alles niet neerkomt op plechtig beweren Dat Het Allemaal Heel Ingewikkeld is, maar alleen kijkt naar één aspect, dan mag het toch ineens niet.
Ik zou zeggen: leve de vrijheid van onderzoek. Met een roman mag iedere lezer doen wat hij wil. Bijvoorbeeld wetenschap bedrijven.
Rob Duijf zegt
Uhmmm… intro is toch onzijdig?
Mient Adema zegt
Volgens mijn woordenboek is het “de”, maar in mijn gevoel kan ’t ook onzijdig zijn, namelijk als dat (sic) intro deel uitmaakt van het stuk zelf, zoals bij iets musicaals.
Hier is ’t een algemene introductie en alle woorden op -tie zijn (meestal) vrouwelijk en dus niet onzijdig.
Maar ik lees gauw verder. Het gaat om het belangrijkste.
Rob Duijf zegt
Natuurlijk Mient, je hebt gelijk, het gaat om de inhoud. Maar het voelde even als zand tussen de kiezen…
http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=A009314
Marc Kregting zegt
Natuurlijk is ’T Harts lezing even dwingend en eendimensionaal als hij ‘de’ literatuurwetenschap aanwrijft. Toch relativeert hij voortdurend, op de hem gekende wijze, om het vermaak. Pas aan het eind van zijn tekst kan hij zijn boosheid alleen nog onderdrukken met platitudes. Dan blijkt dat hem niet zozeer quasi-wetenschappelijkheid irriteert (’T Hart erkent volgens mij de verdiensten van empirisch onderzoek à la Verdaasdonk). Het steekt hem veeleer in zijn maatschappelijke hoedanigheid van witte, hoogopgeleide mannelijk auteur te worden onderworpen aan moralisme.
’T Hart groeide op met een babyboomgeneratie die, voor een betere wereld, onbedaarlijk kon moraliseren. Zijn teksten – hij debuteerde relatief laat – zijn misschien zelfs op te vatten als een afscheid daarvan. Niet voor niets plaatst hij een jij-bak, waarover Van der Deijl en Smeets in hun antwoord zwijgen: dat het sociaal-maatschappelijk anti-hegemonisme van de onderzoekers onverlet laat dat ze zelf overwegend wit en mannelijk zijn, en mogelijk uit ‘de middenklasse’ stammen.
Zelf ben ik dol op moralisme, zeker wanneer het gericht is op het verbeteren van de wereld. Maar net als ’T Hart schrik ik van de taal die Van der Deijl en Smeets daarbij menen te moeten inzetten. De TNTL-artikelen en de Journal of Dutch Literature-artikelen vind ik niet één-twee-drie terug, maar hun antwoord bevat al een assortiment: ‘buitenliteraire representatiepatronen’, ‘politieke pijnpunten’, ‘gender-kritische en postkoloniale interventies’, ‘methodische introspectie’, ‘een aanvullende set vragen’, ‘de hermeneutische vertaalslag van vorm naar inhoud’,…
Sorry, ik voel me een spits voor een leeg doel dat toch even op te merken.
Ondertussen is namelijk, zoals Marc van Oostendorp terecht opmerkt, bijna iedereen wel tegen racisme en seksisme. Maar wanneer witte mannen vervolgens beginnen over ‘dekoloniseren’ en ‘objectiveren’, dan wordt dat toch een beetje klingklang.
Jammer, omdat de kwantitatieve resultaten van onderzoek als hierboven helemaal niet ‘significant’ hoeven te heten omdat ze belangrijk zijn: meer mannelijke personages dan vrouwelijke bij minder tweerichtingsverkeer, meer wit dan zwart, beroepen die geslachtsgebonden blijken…
‘De’ Nederlandse literatuur bestaat niet, maar ze mag best eens in de spiegel kijken. Dat klinkt als een gebod, of minstens een antwoord op. Maar ’T Hart is ook opgegroeid met het structuralisme dat de auteur doodverklaarde. Of dat leidt tot ‘autonomie’ gaat mijn inzichten te boven, maar ’T Halt valt uiteindelijk volgens mij over intenties die toegeschreven worden.
Mogelijk tekenden de wetenschappers daarbij aan dat literatoren zulke perfiditeiten niet helemaal bewust plegen. In hun antwoord reppen Van der Deijl en Smeets reeds van een ‘vrij gedachteloze stereotypering’ bij Dickens. Meestal wordt zo’n redenatie helaas gevolgd door schuldbekentenissen, ook wel ‘ongemakkelijke waarheden’ genoemd, over eigen privileges, waarmee de dienstdoende lelieblanke zieltjes afdoende gereinigd moeten zijn .
Dat ik dat soort zalving vrees, komt door de één na laatste zin in het antwoord aan ’T Hart: ‘Laten we mikken op reflectie.’
En dat Van der Deijl en Smeets in hun wetenschapsbeoefening onvermijdelijk eendimensionaal zijn en dat ook mogen zijn, doet niets af aan soms verbluffend wereldvreemde noties in hun antwoord. April is pas begonnen maar dit wordt mijn favoriete zin van de maand: ‘Eve Kraicer en Andrew Piper onderzochten recentelijk 26.450 personages in 1.333 hedendaagse Amerikaanse romans (2000-2015) en kwamen tot conclusies die in lijn zijn met de onze.’
Marc van Oostendorp zegt
Natuurijk heeft ’t Hart gelijk als hij erop wijst dat de neerlandistiek zelf een zaak is van witte hoogopgeleiden (misschien niet zozeer van mannen). Dat is ook een probleem. Het is echter alleen relevant als ‘jij-bak’, dat wil zeggen als antwoord op een verwijt. Terwijl er alleen sprake kan zijn van een verwijt als je ervan uitgaat dat het individu ervoor verantwoordelijk is.
De literatuur en de literatuurwetenschap zitten hier in hetzelfde schuitje. Wie het bestand aan mensen die bijdragen aan Neerlandistiek doorvlooit, constateert hetzelfde. Ook hier zijn de witte mannen (nu weer wel mannen) oververtegenwoordigd. Wie dat constateert krijgt van mij, witte man, volkomen gelijk; ook vind ik dat ik er iets aan moet doen, al weet ik niet goed wat (heb van alles geprobeerd dat niet werkt). Deels zijn het, denk ik, maatschappelijke factoren boven onze macht.
Ik kan niet veel met mensen die mij bitter verwijten dat Neerlandistiek wit en mannelijk is, maar ik werk graag samen met mensen die daar iets aan willen doen.
chrisbernasco zegt
Sterk stuk. Wat mij het meest intrigeert: een romanpersonage is geen persoon; een romanpersonage is een constructie. Allemaal waar, maar wat betekent die constructie dan in het verkeer tussen lezer en schrijver dat de roman is? Wat is de relatie tussen onze kennis van bestaande mensen en de voorstelling die wij als lezers van een personage maken?
Daar zou ik graag meer over willen weten.