’t Blinkt al van parels en van amaryl
wat je hier waarneemt, en van goud. ‘Rozetten
draag ik ook. Ik zag eens hoe uit een ooi recht
een lam neerviel; de vrek maakt mijn hals
— ivoor oprijzend uit het stijve kant —
wel erg schaapachtig ongewassen gelig;
de stad en straat vol zon nu en ’t licht begin
van couperose dwong hij uit de verf.
Diep in dit grachtenhuis in eiken duister
mijn ogen roodomrand; heb ik geschreid?’
’t Degengevest is niet echt voor de sier.
Moed en strijdlust weren kaarsrecht het bederf.
Ik ben de mot die vliegt langs het satijn.
Schijnsel is er in haar blik dat niet verpiert.
H.H. ter Balkt (1938-2015)
—————————–
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter