Circe
Daarnevens bromt het woelig bal. Hier, in de gangen,
hier zingt en brast men woest. Een weiflend gaslicht daalt
met spookrig weemlen op der drinkers paarse wangen
en speelt in ’t gulden nat dat in de bekers kraalt.
Daar rijst zij op, de forsche en zwierge leest omvangen
door rood fluweel, waarin het blank der borsten praalt,
het wezen door een nimb’ van helsche pracht omstraald,
den wulpschgeplooiden mond vol bandelooze zangen.
Eens gaf een vrouw aan ’t menschdom ’t leven. Slechts de dood
huist in haar flanken. O! een áfgrond is haar schoot,
een afgrond die verzwelgt goud, liefde, heil en leven.
Daar rijst de Circè op, wijl in haar oog een vonk
der helle gloeit en, in een spotlach, ’t glas geheven,
roept zij, met heesche stem: ‘Der Liefde deze dronk!’
Prosper van Langendonck (1862-1920)
———————————–
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter