De polder
Uit het weerbarstig water moeizaam opgewrongen,
door een verbeten wil tot aardklomp saamgeklauwd,
ligt in de ranke omraming van ’t rechthoekig hout
de polder. In de hoeven, mensenschuw, gedwongen
in ’t hartbeklemmend juk der mateloze eenzaamheid:
staalharde levens, als kristallen afgezet
door de getemde grond; gericht naar oude wet,
rechtzinnig, karig van gebaar en woord; geheid
in onwrikbaar geloof, vergroeid met vee en goed
en met de eeuw’ge waarden vast en vroed verweven.
Een diep rechtschapen ras: in zijn eenzelvig streven
de macht’ge wortelstok, waar zich een volk uit voedt.
Truus Gerhardt (1899-1960)
uit: Laagland (1937)
—————————–
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter