Door Marc Kregting
Toen onlangs het literaire tijdschrift G. een nummer plande over Patricia de Martelaere die tien jaar geleden overleed, bleek van deze begenadigde en bewierookte essayiste-romanschrijfster, wier oeuvre decennia omspant, geen enkel boek voorradig. Jongere auteurs waren geïnteresseerd om aan het nummer mee te doen, en moesten zich behelpen met fotokopieën en niet-afgeschreven bibliotheekexemplaren. Prachtig dus dat Nina Polak en Joost de Vries eind 2018 met de bloemlezing De wereld in jezelf. De Nederlandse en Vlaamse literatuur van de 21e eeuw in 60 essays materiaal hebben verzameld dat, hoe recent ook, amper beschikbaar blijkt. Bovendien heeft deze gebonden editie een leeslint, hintend dat het genre trage consumptie eist – die de voorbarige datering in de ondertitel kan verklaren.
De twee samenstellers nemen in hun voorwoord uitdagend afstand van het essay als beschouwende tekst (hun cursivering), die een afstandelijk betoog zou afsteken. Polak en De Vries hebben voorkeur voor onderzoek dat meandert en een persoonlijke toets toelaat. Meteen is dan de vraag of het een het ander uitsluit. Hoe zouden ze bijvoorbeeld Montaigne percipiëren, verklaard grondlegger van het essay? De samenstellers omzeilen die kwestie pragmatisch, doordat de eisen van de tijd volgens hen zijn veranderd. Voor hen is het tekenend dat er recent een heruitgave verscheen van Marja Pruis’ De Nijhoffs en ik. Dit debuut was in 1999 ‘ongenadig hard afgefakkeld’ omdat de auteur zich voor haar onderwerp drong. Nu wordt zo’n prominent ik, constateren Polak en De Vries, ‘unaniem geprezen’.
Ze verklaren die ontwikkeling uit de veelheid van media en informatie die in de 21e eeuw haar beslag kreeg: mensen nemen de wereld subjectiever waar. Elk onderwerp zou daarbij zijn eigen methode afdwingen. Tegelijk zijn maatschappelijke misstanden als seksisme en discriminatie zo algemeen, dat een goed essay tegenwoordig, ‘niet uit navelstaarderigheid’, de oplossingen dicht bij huis zoekt. Dat is wederom pragmatisch omdat, ontlenen Polak en De Vries aan een uitspraak uit een prognose, met een traditioneel ‘vrijuit’ onderzoek via dit type tekst ‘geen droog brood meer te verdienen valt’. Het delen van privébesognes als aanpassing aan de markt? Voorheen hield het genre volgens de samenstellers een literair ‘spel’ in, met ‘mooischrijverij’. Ze noemen daarbij Komrij, Vogelaar en Krol. Het te maken punt zou onder aan het prioriteitenlijstje staan en deze auteurs bleven zo zelf ‘buiten schot’. Dit type, onthullen ze, ontbreekt in deze bloemlezing. De samenstellers sluiten zich expliciet aan bij Joost Zwagerman die het aloude straatrumoer in de literatuur kon waarderen.
Een essay uit De wereld in jezelf is dus onbeschroomd bevlogen en geëngageerd. Polak en De Vries prefereren ‘algemene onderwerpen’ boven poëticale stukken. Hun 21e eeuw begint met Nine-eleven. Volgens Michael Zeeman, betiteld als ‘huisessayist van de Volkskrant’, leek toen het begrip Derde Wereldoorlog ’even inhoud te krijgen’. Drie dagen na de aanslagen achtte hij alleen fictie in staat deze werkelijkheid te begrijpen. Door deze acquitstoot van De wereld in jezelf wordt heil gezocht in de vermaatschappelijking van literatuur. En dus ook van het essay, dat zich in deze bloemlezing, garanderen de samenstellers, diverser dan ooit betoont. Het kan er de vorm aannemen van een brief, een verhaal, satire,… Volgens Polak en De Vries duikt literatuur zelf er ook anders in op. Lezen van een andere tekst gaat niet met exegese, maar weerspiegelt eigen ervaringen, ‘de theorie van de roman wordt als het ware doorberekend naar de praktijk van het leven’. Daarnaast zou het essay oprukken binnen de roman zelf, ‘het narratief wordt opgeschort voor een essayistisch vertoog’. Dit vertoog is zelfstandig te lezen, terwijl de samenstellers bij enkele, vaak oudere auteurs (Brassinga, Februari, Hulst, De Jong, Lanoye, Schippers) geen ‘fragment uit een groter geheel’ kunnen en willen lichten.
Hun selectie in ogenschouw nemend stelt het Polak en De Vries teleur dat er maatschappelijk grote thema’s als de bankencrisis en klimaatverandering in ontbreken. Wel ontwaren ze ‘opvallend veel porno’. Onder de bijna zestig uitverkorenen voor De wereld in jezelf overwegen in het eerste decennium van de eeuw mannen, in het tweede tellen Polak en De Vries, opnieuw geïnspireerd door Pruis, meer vrouwen. Ook dat is een teken van vergrote diversiteit, die het belang van iedereen dient. Het voorwoord besluit: ‘Het essay is de plek waar de schrijver zich vrijuit tot de wereld kan verhouden ,waar ruimte wordt opgeëist maar ook ruimte wordt gemaakt in het hoofd van de lezer’.
Roze koeken
Waarschijnlijk klinkt door mijn modale werkwoorden al verbazing over de statements van Polak en De Vries.
Hun afkeer van poëticale stukken wordt weersproken door de as van de bloemlezing. Ze wordt door zulke teksten gevormd. Behalve Zwagerman en Zeeman (uit wiens krantenartikel de cruciale laatste 500 woorden zijn weggelaten) vertolken nog twee mannen die: Bas Heijne met ‘Weg met de wezenloosheid’ en P.F. Thomése met ‘Raadsel der verstaanbaarheid’. Deze vier poëtica’s hebben een relatief groot publiek bereikt, bieden geen nieuwe gezichtspunten en voelen bij herlezing lauw aan. Terzijde hebben ze nog iets gemeen. Zeemans beschouwing uitgezonderd zijn deze teksten gemaakt voor terugkerende, aan letterenfaculteiten gelieerde evenementen. Hier fungeren essayisten als zogeheten gastschrijvers.
Polak en De Vries’ bewering over de actuele penetratie van het essay in fictie kan ik evenmin volgen. Vroeg in de twintigste eeuw is het begrip essayisme zelfs door Musil in zijn romancyclus Der Mann ohne Eigenschaften verdisconteerd. Nederlandse literatuur kent eerder in Multatuli de uitvoerder van wat Polak en De Vries voor de 21e eeuw ontdekken. Even voordien, in het postmodernisme, was genrepenetratie min of meer de norm.
Andersom sticht Polak en De Vries’ besluit geen ‘fragment uit een groter geheel’ op te nemen verwarring, omdat meerdere teksten in De wereld in jezelf refereren aan inleidingen en vorige hoofdstukken. Akkoord, de expliciet om die reden niet gebloemleesde Maxim Februari is voor mij, zoals ik eens bekende, de grootste hedendaagse essayist. Maar juist zijn praktijk ondermijnt Polak en De Vries’ criteria. Februari schrijft wekelijks maatschappelijke columns, publiceerde in de 21e eeuw meer dan één boek met zulke houdbare zelfstandige stukken, bundelde ervaringsrijke notities over een heet hangijzer als transseksualiteit…
Nu redeneer ik op het niveau van namen. Polak en De Vries vertellen te hebben weggestreept uit een veelvoud aan namen. Ze erkennen dat twee andere bloemlezers, die net als zij in de KB ‘op een dieet van roze koeken en koffieautomatenkoffie’ door essaybundels uit de 21e eeuw zouden heengaan, zestig totaal andere teksten hadden kunnen kiezen die met evenveel recht als staalkaart voor het genre golden. Maar juist die aanspraak maakt me met terugwerkende kracht nieuwsgierig naar concrete voorbeelden van ‘mooischrijverij’ bij Vogelaar en Krol. Van Polak en De Vries’ derde passé essayist, Komrij, heeft De wereld in jezelf nota bene een tekst opgenomen. Ik zie daar eerlijk gezegd vooral stijl, maar het punt dat er wordt gemaakt, over homoseksualiteit, lijkt niet op klassieke wijze ontstaan door het essayeren zelf.
Ook zijn bij Komrij de alinea’s drastisch verkort tegenover de hem omringende essays. We schrijven dan 2008. Mijn stelling is dat hij technisch iets liet zien wat bij jongeren in deze bloemlezing weerkeert. De klassieke essayist was een superproducent geworden, die met zijn gerekte bladspiegel kwantitatief aan de vraag voldeed. Hij bewoog zich naar het fragmentarische, over de rand waarvan latere auteurs vallen. Bij hen worden essays genummerde deeltjes waarin de breuken geen andere motivatie vertonen dan wat er, heet van de naald, rond het aanvraagmoment is gebeurd, te binnen geschoten en gelezen. Met één citaat verschijnen en verdwijnen allerlei boeken in zo’n tekst. Dit klinkt ouwelijk, maar ik moet, al zijn me zijn jonge essayisten bekend die de stiel anders bedrijven, afgaan op de bloemlezing. Daar weet Fiep van Bodegom met zo’n vorm van fragmenten en citaten trouwens wel een tekst te componeren die een essayistische denklijn vertoont.
Bij die dominerende desintegratie verstrekt De wereld in jezelf een ratjetoe van alineavormgevingen, soms binnen hetzelfde stuk met en zonder witregels, dan weer inspringend en dan weer niet. En nu ik toch aan het zagen ben: de noten verwijzen naar een afwezige bibliografie en de inhoudsopgave wankelt.
Als indianen
Van oudsher bracht het essay een onderscheid tussen lezende versus menende auteurs, dat deze bloemlezing opheft. Sterker nog, ze klutst er een derde partij door, van getuigers. Overschot van gelijk hebben Polak en De Vries namelijk dat hun essayisten de oplossingen dicht bij huis zoeken. Of daarbij inderdaad geen sprake is van navelstaarderigheid, zou ik niet durven zeggen. De briefvorm behelst zo’n beetje een programma. Bij vlagen stemden confidenties me ongemakkelijk. Dat zal vooral iets over mij zeggen, maar mogelijk heeft de vermaledijde stijl er ook iets mee te maken.
Bregje Hofstede is bijvoorbeeld gebloemleesd met ‘Wat er met je hoofd gebeurt als je je lichaam vergeet. Het lichaam als hoofdpijndossier’. Het is een van de langste bijdragen aan het boek, die ik zelf eerder in een lifestylemagazine zou verwachten. Eerder stond de tekst op De Correspondent, in Hofstedes reeks over het fenomeen burn-out, waarvan ze het veelvuldig voorkomen ‘op basis van onderzoek en eigen ervaringen onderzoekt’. Die combinatie legitimeert vermoedelijk het opflitsen van secundaire auteurs, die niet-aflatend moeten concurreren met getuigenissen uit de eerste hand. Hofstede behandelt gedetailleerd wat haar allemaal overkwam en hoe ze genas. Zelfs het werken aan ‘Wat er met je hoofd gebeurt als je je lichaam vergeet’ krijgt die optiek. Zo vertelt ze geregeld te hebben gewandeld om haar ideeën te ordenen. Anders kwam ze even vast te zitten als haar nek. Bij een stremming in een alinea, vernemen lezers, helpt het om diep adem te halen.
De inzet van deze tekst past bij het eveneens gebloemleesde ‘Iedereen een marathonloper’ van Lynn Berger, twee maanden eerder eveneens op De Correspondent verschenen. Beide auteurs kanten zich tegen de prestatiemaatschappij die mensen ‘slecht in hun vel’ laat. Paradoxaal is de vernietigende rol van ambitie en bewijsdrift die (alleen?) bij vrouwen daarin speelt. Dat Berger zich overigens beroept op de ideeën over zelfuitbuiting van filosoof Byung-Chul Han, zorgt voor nog een overlap met andere tijdgeeststukken in deze bloemlezing.
De bijdragen van Hofstede en Berger zijn na elkaar gerangschikt. Ze worden gevolgd door een recent tekstje van Charlotte Mutsaers. De lezer die ik ben schrok wakker. Een persoonlijke stijl, redenatie, een non-conformistische visie op de wereld! Mutsaers ageert om anti-discriminatoire redenen tegen gelijkheid. Ook dieren vormen daarbij een argument, zodat Abrahams voorgenomen offer van zoon Isaäk minder zwaar valt dan het offer van een ram. Binnen Mutsaers’ morele werk geen verrassing, maar in De wereld in jezelf een aangenaam intermezzo.
Voor een goed begrip van die gestileerde tegendraadsheid loont het de moeite nog een bijdrage erbij te pakken: ‘Persoonlijke notities bij (lang niet al) het werk van Alex van Warmerdam’. Die lange titel schwärmt. Het bijvoeglijk naamwoord ‘persoonlijke’ en de toevoeging tussen haakjes zijn enerzijds overbodig, en geven anderzijds een poëtica. Van grilligheid die alles toestaat tot in de privésfeer. De schrijfster is niemand minder dan Maartje Wortel, die ditmaal naar mijn inschatting vooral aan het omkieperen is. Waarschijnlijk onrechtvaardig citeer ik twee alinea’s, door een witregel van elkaar én van het voorgaande en daaropvolgende gescheiden:
Ik kom uit Eemnes en Alex van Warmerdam bewees dat mijn vader niet gek was en dat mijn moeder harder kon lachen dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.
Die avond gooide mijn broer rotjes in de kachel en fikte ons eigen huis bijna af. Wat dat ermee te maken heeft weet ik niet. Maar het gebeurde nou eenmaal op dezelfde dag. (“Als kinderen moet ik jullie zien. Als indianen. Ik ben geen antropoloog!” uit: Kleine Teun.)
Ik snap wel dat andere lezers hiervoor kunnen vallen. Wortels tekst zal reacties losmaken als Sunny Bergman met haar documentaires, waarin ze letterlijk voor haar onderwerp staat – voorstanders en tegenstanders hebben elk hun argumenten. Mij gaat het er nu om dat dit niets te maken heeft met het ‘zich kwetsbaar opstellen’ uit de geëngageerde jaren zestig-zeventig. De verwantschap ligt met de decennia erna, toen een benadering hoogtij vierde waarin eerst ‘eigen vooronderstellingen aan een kritisch onderzoek’ onderworpen werden. Een vrijbrief voor narcisme, een state of mind die de samenstellers toeschrijven aan ‘de permanente zelfrepresentatie’ op sociale media.
De geëngageerde mens
Het is een cliché te beweren dat het essay ondefinieerbaar is. Het kent vele verschijningsvormen, maar na deze bloemlezing mogen ze opgesomd worden. Oorspronkelijk ging het om een gestileerde tekst die literatuur en/of iets maatschappelijks veeleer rondtastend dan systematisch onderzocht. In die kunst zijn letterkundigen niet meer oververtegenwoordigd. Vanwege collega-academici uit alle denkbare wetenschapstakken, maar ook andere zij-instromers. Zij wagen zich aan non-fictie. Meest prominent in De wereld in jou zijn journalisten. Nogal wat geselecteerde stukken, zeker naarmate de bloemlezing vordert, grenzen aan column en reportage. Door Polak en De Vries’ voorliefde voor het maatschappelijke verdienen opinisten aparte vermelding. Daarmee doel ik op een fractie uit het met Namen opgerekte literaire bestand dat om meningen over lopende kwesties wordt gevraagd; zo rijst de paradox dat die niche onttrekt aan het publieke debat. De wereld in jou herbergt niet voor niets ook fragmenten van pamfletten uit uitgeversreeksen. Zelf rakelen de samenstellers het genre van de memoires op.
De bloemlezing bevat een paar teksten die letterkunde nog centraal stellen. Behalve de vier poëticale stukken gaat het om een weergaloos essay van Hans Goedkoop over Mystiek Lichaam waarin analyse zich mee ontwikkelt aan de hand van een zelfportret als lezer. Even betrokken schrijft Willem Jan Otten over het laatste Harry Potter-deel. Voorts is er een warm Zeeman-in-memoriam waarin Willem Otterspeer nadrukkelijk aanwezig is en citaten verduisteren wat er uniek is aan de teksten van de te vroeg gestorven erudiet. Kees ’t Hart herneemt zijn oude liefde voor het gedicht ‘De wolken’ van Nijhoff in een soort close-reading die steeds afstand neemt van zichzelf. Tot slot denkt Daniël Rovers indringend na over het oeuvre van Thea Beckman, om te eindigen in een raciale kinderfantasie en de naam van zijn eigen moeder.
Betonen de overige bijdragen zich dan wereldwijzer? Mij verklapt het wel iets dat Polak en De Vries uit Christophe van Gerreweys politiek-intellectuele essays een tekstje kozen over zijn hopeloze identificatie als jongen met Michael Jordan. Vooral frappeert me dat naarmate 2018 nadert niet alleen het aantal vrouwen in de bloemlezing toeneemt maar ook de aandacht voor zichzelf. Als vrucht van ervaringsgericht onderwijs? Tegelijk daalt namelijk de gemiddelde leeftijd van de auteurs spectaculair. In haar hoedanigheid van canoniserend instrument raakt de bloemlezing onder een grappige, anarchistische spanning, omdat het heet-van-de-naald-karakter domineert en steeds meer stukken ongebundeld blijken.
Polak en De Vries hebben dan eigenlijk al hun aanspraak op representativiteit laten varen. In de personalia, achterin, geven ze dat werktuiglijk toe, met lollige karakteriseringen, niet het minst over zichzelf (‘heeft een hond die Beppie heet’, ‘overweegt om met rijlessen te beginnen’). Pretenties zijn veranderd in lopende receptie van rondom opschietende teksten. Bijvoorbeeld een nogal schitterend verhaal van Niña Weijers rond Curaçao bestaat bijna uitsluitend uit suggestie, op zoek naar een onderwerp. Een fragment uit haar langverwachte nieuwe roman? Toch pogen ook latere bijdragen aan De wereld in jezelf scheve machtsverhoudingen recht te trekken. Der samenstellers teleurstelling achteraf over ontbrekende maatschappelijke thema’s memoreerde ik. En toch, of juist daarom, bloemleesden ze Rutger Lemm over ejaculatiehinder. Verder schrijven de heren Hertmans, Huff en Wierenga ieder op eigen wijze over porno.
Eerstgenoemde slingert in lange alinea’s van ‘we’ naar ‘ik’ en ‘hij’ en ‘de geëngageerde mens’. Tussen autoriteiten waarop spelenderwijs beroep gedaan wordt dient zich in zes bladzijdes tweemaal ‘de Duitse filosofe Hannah Arendt’ aan, terwijl menige van haar collega’s zonder aanduiding of voornaam de revue had gepasseerd. Binnen zeven bladzijden is ook tweemaal het concept the waning of affect van ‘de Amerikaanse criticus Fredric Jameson’ met Andy Warhol verbonden, terwijl Hertmans even lenig op de proppen komt met ‘hubristikè diathesis, zoals Aristoteles het noemde – een overmoedige houding. Die houding, ook wel ataraxie genoemd’, enz. Erg frequent heet een ander ondertussen ‘hysterisch’. Nootreferenties beginnen dan weer met een voornaam, dan weer met een achternaam.
Deze opsomming wil redactieloosheid aangeven. Veranderden essays van functie, om na bundeling rond te slingeren bij interviews? Temeer omdat hier de anekdotische draad gesponnen werd door een pornokoppel dat voor de televisie getuigde over hun branche? En hoe zou Philip Huff zich uit zo’n openbare gedachtewisseling gered hebben? Hij doet in ‘Webcammeisjes’ op zijn manier ook theoretisch onderzoek: ‘De spoeling Nederlandstalige essays over pornografie is dun, maar er is een goed essay over geschreven.’ Dan noemt hij Ottens Denken is een lust. Verrassend is dat niet, wel dat hij wat collega’s vergeet (Kousbroek, Krol, Ger Groot,…). En toch ook dat hij Otten citeert uit een artikel van een leraar Nederlands in een blad voor literaire vorming. Meer aandacht heeft Huff voor zijn sensaties bij het webcammeisje. Hij vraagt wel wat aan haar, zonder echt iets te weten te willen komen, laat staan door te dringen tot haar branche.
Misschien is dus de verhouding man-vrouw, waar Polak en De Vries zich op beroemen, toch minder baanbrekend in de bloemlezing. Bij het voormalige zwakke geslacht is het meest gemeenschappelijke thema bovendien yoga.
Verfrissing hoopte ik te vinden bij de kortste tekst uit De wereld in jezelf, honderd woorden van de satirische website De Speld. Ze gaan over ‘de Nederlandse journalistiek’ en maken volgens de samenstellers ‘een vlijmscherp punt over de hyperigheid van media’ (waar Arjen van Veelen in de bloemlezing ook, knap, over schrijft). Over humor en originaliteit valt te twisten, ik kan Peter Buurman niet op veel bijzonders betrappen. Aardig zou wel zijn verhaal wezen in Sampler, een talentenbundel van uitgeverij Das Mag waar hij gaat debuteren met ‘een humoristische, magisch-realistische roman over slapen en wakker liggen – met de droomlogica van Haruki Murakami en Rob van Essen’.
Schijnbaar de langste tekst in De wereld in jezelf telt dik twintig bladzijden en is wezenloos. Thomas Heerma van Voss verhaalt over zijn website Hiphopleeft en een aandoenlijke vrijwilliger. Slotzinnen: ‘Hij stierf. Ik leef nog.’ Hoewel Heerma van Voss over het muziekgenre al veel heeft geschreven voor De Correspondent, word ik hier van niets of niemand iets wijzer, laat staan dat ik begrijp wat dit tussen essays uitspookt.
Noord-Zuid-verbinding
Het zal het gezeur van elke bloemlezingenlezer zijn: er ontbreekt veel moois. Maar toch, hier kan ik spreken van uitsluiting. Door de 21ste eeuw te beginnen op 11 september 2001 gaan Polak en De Vries al voorbij aan anderhalf jaar essaybundels: Van Bastelaere, Draaisma, Mulder, Oosterhoff,… Dit verkozen startpunt en het vervroegde eindpunt over de aanslag op Charlie Hebdo van 2015, in een fraaie beschouwing door Marjoleine de Vos, maakt De wereld in jezelf wel keurig rond en wordt aldus ook door de samenstellers zo toegelicht, maar volgt een westers, gemediatiseerd perspectief. De referenties naar Byung-Chul Han daargelaten, haalt de gepresenteerde jongere generatie haar mosterd uit uniform Engelstalige potjes (Mutsaers ent zich tenminste op Calamity Jane). Uiteraard hadden essays bijvoorbeeld een opener blik op religie kunnen hebben dan in de geseculariseerde samenleving gewoon was. Maar het oog van De wereld in jezelf draait zich, met welke goede bedoelingen ook, veelal binnenwaarts.
Curieus vind ik dat Polak en De Vries – op De Correspondent en De Speld na – geen internetbronnen aanboren. Op dat medium stuurt de vraag minder, zijn betrokken lezers medescheppend. Het essay maakt er een intrigerende ontwikkeling door, getuige sites en blogs als Alphavillle, De inwijkeling, Klecks, Poëzienotities, RHCdG, SFCDT en Vriezen Vindt. Lezers van De wereld in jezelf moeten het doen met een noot bij Van Reybrouck, wiens geselecteerde hoofdstuk trouwens afgesloten wordt door een eenzaam aanhalingsteken: ‘De blogs en online fora heb ik bewust vermeden: daar hagelt het populisten.’
Deze mediale omissie wordt nog vreemder omdat de samenstellers bij hun diversiteitsstreven waarschuwen dat het aantal podia voor het essay afneemt. Als laatste der Mohikanen noemen Polak en De Vries De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer, Dag Magazin en, uit virtuele hoek, De Correspondent. Hebben deze podia echter niet erg overlappende medewerkersbestanden? En vooral: de bloemlezing besloeg toch eveneens Vlaanderen? Waarom zwijgen de samenstellers over pakweg Apache, DeWereldMorgen, DW B, De Witte Raaf, MO*, nY (tot 2009 Yang en Nieuwzuid), Ons Erfdeel, rekto:verso, Streven? Of doe ik retorisch als ik vraag waarom ze daar geen essays uit geselecteerd hebben?
Het genre levert als geen ander kennistoename en verwarring. Daarom beviel Karin Amatmoekrim me zeer. Ze gebruikt inderdaad een verhaal om bij het vertellen iets te onderzoeken. Haar titel ‘En nu even iets heel anders’ bevat die gelijktijdigheid al. In de je-vorm wordt een witte man en vader en echtgenoot toegesproken en gevolgd in de weken voor zijn veertigste verjaardag – waarop hij na de verrassingsparty zijn echtgenote verkracht. Amatmoekrim belicht hem eveneens als fictielezer, in de trein op weg naar zijn nette, onbeduidende werk. Als iemand van de redelijkheid, die uit andere dan journalistieke teksten empathisch probeert te zijn, ook met extremisten. En na de verkrachting? De tekst gaat dan nog kort door, en de ‘je’ blijkt ineens de actuele lezer van Amatmoekrim te zijn.
Voor zoiets was volgens mij het veel misbruikte woord ‘ontdekking’ bedoeld. Polak presenteert zich op de achterflap echter als redacteur van De Correspondent en dat is, zonder te tellen, een cruciale inspiratie voor De wereld in jezelf geweest. De Vries heet op de achterflap redacteur van De Groene Amsterdammer en nam die taak even ernstig. De bloemlezing bevat collega’s (Postma, Pruis) en vele medewerkers (Amatmoekrim, Bahara, Van Bodegom, Van Gerrewey, Ger Groot, Grunberg, ’t Hart, Heerma van Voss, Hofland, Huff, Lijster, Otten, Peek, Rasch, Rovers, Van Saarloos, Schaffer, Treur, Van Veelen, Weijers). Het blad is tevens mediapartner van de Jan Hanlo Essayprijs, uit de jaargangen waarvan de bloemlezing ook ijverig heeft geplukt. Uitzonderlijk werd de geselecteerde tekst van Komrij eveneens, integraal, door De Groene gepubliceerd.
Wanneer ik deze bloemlezing een USP moest geven, dan zou het eenkennigheid zijn, beloofd en waargemaakt door de titel. Dik vijftig auteurs herbergt De wereld in jezelf. Zeven onder hen werden geboren in Vlaanderen: Buelens, De Coster, Hemmerechts, Hertmans, Van Gerrewey, Van Reybrouck en Vermeersch. Met alle respect zijn dit ook auteurs uit Amsterdamse media. Op de laatstgenoemde na, die in de personalia als ‘het best bewaarde geheim van de Vlaamse literatuur’ wordt aangeprezen door Van Reybrouck. Overigens bericht Vermeersch secuur over vluchtelingenopvang vanuit de rand van Brussel.
Het vreemdst is wel dat Polak en De Vries niet alleen poëticaal aansluiten bij Joost Zwagerman, maar hun bloemlezing ook willen enten op diens De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 200 essays (2008). Die voorganger zit in een soortgelijke band bij dezelfde uitgever, kent soms dezelfde voorwoordcitaten en selecteerde hetzelfde stuk van Buelens. Zwagerman ontsloot buitengebieden. Maar voor De wereld in jezelf zit er onbedoeld symboliek in de onderwerpskeuze door Arie Storm: Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam, de plaatselijke, toen nog in aanbouw zijnde Noord-Zuid-verbinding, zijn geboortestad Den Haag en zichzelf. Hoe symptomatisch dan de mooie bijdrage van Alfred Birney, die het ophefmakende nieuws uit De Groene Amsterdammer over de Indische afkomst van Geert Wilders en islamofobie afstoft op gebrek aan nuance over en overmaat van stigmatisering van voormalige overzeese rijksgenoten. Birney moet vaststellen dat de sporadische geïnformeerde teksten toen door Indo’s zelf waren geleverd. Langzaam wordt begrijpelijk waarom voor een project als De wereld in jezelf Gustaaf Peek, onder het motto ‘in Nederland is hij een onbekende figuur’, schetst wie Marc Coucke is. Toch weet ik niet wat het effect zou zijn indien een Vlaamse auteur in een prestigieus laaglands boek Harry Mens zou voorstellen.
Wat er in de roze-koeken zat die Polak en De Vries tijdens hun naspeuringen in de KB aten, zal altijd een raadsel blijven. Moeiteloos zijn uit Vlaanderen in elk geval meer dan zestig auteurs van essays te noemen: Abicht, Abou Jahjah, Aziz, Baetens, Van Bastelaere, Beeckman, Bettens, Boudry, Van den Broeck, Brusselmans, De Cauter, Claes, De Craemer, Decreus, Deleu, Demets, Devisch, Dewulf, Ducal, El Azzouzi, Fonteyn, Fraihi, Van Gasse, Gerits, Gruwez, Holthof, Hoste, Huet, Hulsens, Ingabire, Van Istendael, Jans, Joostens, De Kuyper, Laermans, Lamrabet, Lauwaert, Lauwereyns, Lesage, Meskens, Meuleman, Moors, Mortier, Naegels, Nolens, Note, Olyslaegers, Pearce, Peeters, Petry, Polis, Provoost, Raskin, Reynebeau, Roelens, Roggeman, Rogiers, Rutazibwa, Schoeters, Sels, Six, Spinoy, De Stoop, Theunissen, Vandecasteele, Vanhaesebrouck, Vanhole, Vande Veire, Venmans, Verbeke, Verhuyck, Verschaffel, Vitse.
Wie ook wordt gemist in De wereld in jezelf, en door Zwagerman destijds opgenomen, is Patricia de Martelaere. Maar verbijsteren doet dit niet. Bij de presentatie van het G.-nummer over haar rijke oeuvre klonk de stelling dat zij heden moeilijk zou kunnen debuteren. Sommige van De Martelaeres filosofische essays stonden begin 21e eeuw nog in boekenbijlages. Over haar privéleven gaf ze on the record nooit iets prijs (ze vertelde aan journalisten wanneer hun bandrecorder op off stond). De hersentumor die uitgerekend denker De Martelaere trof, had aanleiding kunnen zijn om toch een publiek cultuurpersonage te worden. Maar de tekst die nog van haar kwam was voor een Vlaams literair tijdschrift en zocht de grenzen van kennis over God. Hoe pijnlijk dat na haar dood een heel boek werd gevuld met een zoektocht naar de mens achter de schrijfster. Goed dat haar intimi er niet in wilden participeren.
Nina Polak en Joost de Vries. De wereld in jezelf. De Nederlandse en Vlaamse literatuur van de 21 e eeuw in 60 essays. Amsterdam: Prometheus, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Wat de voorradigheid van het werk van Patricia de Martelaere betreft: op boekwinkeltjes.nl vindt men zo’n tachtig aanbiedingen.
Marc Kregting zegt
Een nagekomen reactie op https://dehoningpot.blogspot.com/2019/05/een-proeve-van-onverschilligheid.html. Ze verwijst meteen naar een hopelijk betere versie.