Door Henk Wolf
In het onderwijzen van taalvoorschriften zit een rare paradox. Aan de ene kant is het nuttig om mensen taalvoorschriften te leren. Als ze die kennen, kunnen ze zich eraan houden en dat heeft een aantal voordelen. Ze worden dan serieuzer genomen en het komt minder vaak voor dat discussies over de vorm van hun taal de aandacht afleiden van de inhoud.
Aan de andere kant creëert het onderwijs de maatschappelijke afkeer van allerlei taalvormen juist zelf. Nederlandstaligen maken zich alleen maar druk over een zinnetje als ‘Janneke is slimmer als Durkje’ omdat ze ooit op school hebben geleerd dat ze zich daar druk over moeten maken. Onderwijzers proberen zo een maatschappelijk probleem te verkleinen dat een vorige generatie onderwijzers heeft gecreëerd. En ze creëren het probleem opnieuw voor de kinderen die hun leerlingen ooit gaan krijgen.
De taaladviesimpasse
Er hoeven maar een paar invloedrijke taaladviseurs of methodemakers op te staan die zeggen dat als na een vergrotende trap ‘goed Nederlands’ is en dan is het niet meer nodig om het achttiende-eeuwse verbod op die constructie nog langer te onderwijzen. Alleen gebeurt dat vermoedelijk niet, want methodemakers betrekken hun taalregels bij taaladviseurs en die doen dat weer bij andere taaladviseurs. Zo houden ze elkaar in de tang.
Ik heb geprobeerd om uit die impasse te ontsnappen door een groot aantal voorschriften voor het Fries voor te leggen aan taalgebruikers. Dat heb ik gedaan via twee Facebookgroepen. Deelname was anoniem, dus ik weet niet precies wie er heeft meegedaan, maar als medebeheerder van die groepen weet ik dat de leden ervan voornamelijk leraren Fries in het voortgezet onderwijs, docenten van cursusinstituut Afûk, docenten Fries uit het hoger onderwijs, studenten Fries en schrijvers van Friestalige boeken zijn. Volgens mij mag ik er veilig van uitgaan dat die respondenten veel meer dan de gemiddelde Fries vertrouwd zijn met genormeerd Fries. Als iemand in staat is een beredeneerd standpunt in te nemen over normkwesties, dan zijn zij dat. En als zij een nu vigerend taalvoorschrift afwijzen, dan zou dat volgens mij reden kunnen zijn om dat voorschrift niet langer aan te leren.
Voorschriften zonder draagvlak
Het bleek dat zeven taalvoorschriften door deze groep normkundige taalgebruikers massaal werden afgewezen. Zij beschouwden overtredingen van die zeven voorschriften als ‘modern geef Frysk’ (‘modern correct Fries’). Concreet ging het om de acceptatie van de Nederlandse leenwoorden leuk, blond en dik, om de acceptatie van het -s-meervoud van zelfstandige naamwoorden op een stomme -e, om de acceptatie van elke in tijdsbepalingen en om twee wat ingewikkeldere syntactische kwesties.
Over die zeven taalvoorschriften was weinig verschil van mening, maar over een groot aantal andere kwesties liepen de meningen erg uiteen. Zo zijn er respondenten die vinden dat het gebruik van de huig-r in plaats van de tongpunt-r in het onderwijs afgeleerd moet worden, maar er zijn er ongeveer evenveel die dat gebruik niet langer storend vinden. Het gebruik van het voegwoord at in plaats van as (‘als’) is ook zo’n kwestie waarover de meningen erg verschillen. Mogelijk moeten al die omstreden kwesties over een paar jaar eens opnieuw worden bevraagd. Wat ze op dit moment voor consequenties zouden moeten hebben voor het onderwijs en de adviesliteratuur, weet ik eigenlijk niet zo goed. Mijn voorzichtige advies is om er in het onderwijs niet te veel aandacht aan te besteden.
De praktijk
En dan zijn er voorschriften die maatschappelijk zinvol zijn, omdat een grote meerderheid van de professionele taalgebruikers er zich aan stoort. Het allerduidelijkste voorbeeld is de volgorde van de werkwoorden achter in de zin: ‘Soest my dêr mear oer kinne fertelle?’ (‘Zou je me daar meer over kunnen vertellen?’) is een constructie waarover ook minder normkundige Friezen struikelen. Ook het diftongeren van lange klinkers, waardoor tiid (’tijd’) als ’tie-jut’ klinkt, stuit op zoveel weerstand dat het handhaven van een uitspraakvoorschrift verdedigbaar blijkt.
Ik voorzie wel wat weerstand tegen m’n advies om de massaal afgewezen voorschriften niet langer te handhaven. Het eerste boze berichtje heb ik al binnen. De weerstand komt vermoedelijk van een kleine, maar luidruchtige groep normbewakers. Ik kan onmogelijk voorzien wie z’n zin gaat krijgen.
Of een vergelijkbaar onderzoek voor de veel grotere Nederlandstalige gemeenschap met d’r veel complexere taaladviesstructuur mogelijk is, weet ik niet. Ik weet ook niet of zo’n onderzoek consequenties zou kunnen hebben. Toejuichen zou ik het wel als iemand zou proberen normen te toetsen aan de wil van de gebruikers.
Een verslag van m’n Friese onderzoekje is hier te vinden: link.
msvandermeulen zegt
Ik ben heel erg benieuwd naar hoe die Friese voorschriften zijn vastgelegd. Weet je of er voor het Fries een normatieve traditie is zoals voor het Nederlands, dus met allerlei boekjes die bol staan van de voorschriften? En zo ja, is daar toevallig een overzicht van en/ of onderzoek naar gedaan? Zou interessant zijn voor mijn promotieonderzoek!
msvandermeulen zegt
Overigens heeft Wouter van Wingerden voor zijn taaladviesboekje wel gekeken naar wat mensen wel/niet afkeurden. Wim Daniëls heeft in zijn ‘Groter als’ veel regels aan de kaak gesteld. In wetenschappelijkere hoek hebben Hans Bennis en Frans Hinskens in een artikel taalnormen bekeken (Nederlandse Taalkunde 2014). Overigens is dit soort onderzoek ook geliefde onder studenten, misschien kun je de repositoria eens nakijken. Maar wat de consequentie van dit soort onderzoek moet zijn, dat is inderdaad de vraag.
Henk Wolf zegt
Zeker is zo’n traditie er, Marten. Het voornaamste normatieve instituut is sinds jaar en dag de Afûk. Het onderwijs volgt over het algemeen braaf de keuzes die de Afûk maakt. De Afûk-boeken staan niet online, maar ik kan je wel makkelijk verwijzen naar een paar readers die we op NHL Stenden gebruiken:
http://www.henkwolf.nl/wp-content/uploads/neiskoalling_2015_2016.pdf
http://www.henkwolf.nl/wp-content/uploads/2013/06/kommunikaasje_learboek.doc
Ook in deze online-cursus (Hiemstra) vind je een boek van die regels:
https://www.fryskebeweging.frl/edukaasje/in-komplete-kursus-frysk/
Als je belang hebt bij de Afûk-boeken, mail me dan even.
Ik weet niet wat je precies interesseert, maar een nieuwe normkwestie is de vraag welke status de Voorkeurswoordenlijst moet krijgen die de Fryske Akademy in 2015 heeft gemaakt. De Afûk heeft ervoor gekozen om flink in de ’toegestane’ werkwoordvormen’ te snoeien en voortaan alleen de vormen te gebruiken die in die Voorkeurswoordenlijst staan. Wil je vergelijken, probeer dan een oude en een nieuwe versie van het boekje ‘Tiidwurden’ van Eisma en Popkema te vergelijken. Een oude heb ik eventueel wel voor je.
Wat onderzoek betreft: mail me even wat je precies zoekt. Algemeen kun je voor normkwesties zo’n beetje alles van Pieter Breuker erbij pakken. Een goed begin is zijn hoofdstuk over norm in het Handbuch des Friesischen (ed. Munske 2001). Naar de acceptatie van de nieuwe norm heeft Renske Pasma onderzoek gedaan. Ze heeft daar een paar maanden geleden in het VLLT Magazine een stukje over geschreven:
http://www.lt-tijdschriften.nl/ojs/index.php/ltm/article/view/1884/1491
Mocht spelling je ook interesseren: daarvoor is de provincie de normerende instantie. De nu officiële spelling is trouwens ontworpen door de Fryske Akademy, tegelijk met de standaardwoordenlijst.
Hier vind je een Nederlandstalig stukje van mij over de kwestie:
http://www.henkwolf.nl/hoe-zit-het-nu-precies-met-die-friese-spelling/
En hier een uitgebreid dossier:
http://www.henkwolf.nl/wp-content/uploads/staveringswiziging_argyf.pdf
msvandermeulen zegt
Dank! Dit geeft me in ieder geval een mooi uitgangspunt. Zeker het artikel in LTM is mooi, omdat het zo expliciet over effecten van normering gaat. En over distantiëring, dat is ook al zo’n interessant fenomeen!
Henk Wolf zegt
Ja, ere wie ere toekomt: het boekje van Wouter van Wingerden heeft me op het idee gebracht om dit te doen.