Nene is vijf jaar, ze is geboren in Hongarije, en ze is in Nederland komen wonen waar mensen geen Hongaars meer tegen haar spreken. Ze moest daar eerst nog aan wennen, maar inmiddels lijkt ze te accepteren dat alle mensen allemaal heel anders praten dan een paar maanden geleden.
Een paar woorden zullen nog wel een tijdje blijven hangen: de woorden die haar ouders van haar hebben overgenomen, zoals szia voor ‘hallo’ en kutya voor ‘hond’. Maar waar tot voor kort de meeste functiewoorden nog Hongaars waren, zijn in ieder geval sommige van haar zinnen nu ook Nederlands als ze in haar eentje aan het spelen is en de poppen tegen elkaar laat praten.
Dat je een beetje kunt praten, verandert de basis van de relatie wel weer aanzienlijk. Als Nene met mij door de supermarkt gaat wijst ze, als volleerde vijfjarige, in bijna ieder schap iets aan dat ze ook wel wil hebben. Een maand geleden kon ik dan alleen nog nee zeggen, want over abstracte zaken – zoals dingen die op het moment zelf niet aanwezig zijn – is het moeilijk praten. Nu kan dat wel, en kan ik zeggen dat ze iets niet krijgt omdat ze net al iets anders heeft gekregen.
Dat heeft twee consequenties. De afwijzing is wat minder bars, maar zogenaamd beargumenteerd (in zoverre het redelijk is dat iemand niet twee dingen krijgt, daarover kun je discussiëren, maar dat ga ik niet met jullie doen). Maar belangrijker nog is dat Nene nu begrijpt dat ik haar begrijp. Dat ik geen nee zeg op een verzoek omdat ik niet snap hoe belangrijk het is dat we nog meer chocoladevla in huis halen. Dat ik wel snap dat ze het wil, maar dat ik het toch niet doe.
De frustratie dat je niet zeker weet of de ander je wel begrijp, verdwijnt daarmee langzamerhand. Wat niet betekent dat Nene nu zomaar te verstaan is, want je mond laat zich ook als je vijf bent niet per se in een paar maanden naar een nieuwe taal zetten. Gelukkig helpt het dat de wereld van een vijfjarige nog niet heel groot is, haar verlangens niet heel divers, net als haar angsten. Je kunt daardoor vaak wel ongeveer raden wat ze wil.
Het gaat bovendien langzaam de goede kant op. Een tijdje geleden schreef ik hier dat we dachten dat ze het verschil tussen b en p niet onder de knie had, maar inmiddels zegt ze wel baby tegen een pepi.
Een van de aardige dingen is ook dat je een spiegel krijgt van je eigen taalgebruik. Nene is overgestapt van nem op nee en maakt van die laatste klinker een ferme diftong: neej. Als we langs een winkel gaan om te zien of die open is (om daar cadeautjes te kopen) zegt ze effe kake ‘even kijken’. Ik wist niet dat ik dat zo vaak zei, en ook niet dat mijn diftongen zo wijd zijn.
Jan Stroop zegt
Rotterdams?