Het Joodse bruidje
Hij is een rijpe peer. Zij is een rijpe appel.
Hij is herfstgoud. Zij is oktoberrood.
De verf werd vlezig als gerimpeld fruit.
Daarboven staan de stelen der gezichten,
beglansd als van een peer, begloeid als van een appel
Hij is herfstgoud. Zij is oktoberrood.
Onder haar kleed verscholen duikt Suzanna.
Haar lieve ouderling tast naar het bad,
want naakt is zij zo ongebruikt en wit;
daar bloeit de naaktheid nog der witte rozen,
die in de herfst, door vroege vorst geteisterd,
slechts halverwege opengaan, bleek bloot,
met tranen aan zich om het ongerepte,
om het volmaakte van de onvolmaaktheid.
— Een stem schreeuwt van de kansel van de kerk,
vervloekt de rozen, die de herfstwind spaarde,
oreert de rozen om tot bleke duivels
en doet de hoeven en de dorens dansen.
— Maar eeuwig rijpt het fruit der herfst en rimpelt.
Bertus Aafjes (1914-1993)
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Eveline Van Ditmarsch zegt
Het tedere mis ik zeer.