De Multatulileescursus (40)
– Het is ook wel aardig aan het werk van Multatuli dat enkele van de grootste lezers van de afgelopen anderhalve eeuw zich aan zijn werk hebben gewijd. Lezers zoals J.J. Oversteegen, van wie we vandaag dan zijn De redelijke Natuur. Multatuli’s literatuuropvatting gelezen hebben.
– Ja, voor een schrijver die zo veel klaagde dat ‘men niet lezen kan’ is Douwes Dekker goed bediend.
– Het aardige is dat Oversteegen in dit boekje goed laat zien wat dat eigenlijk is, goed lezen volgens Multatuli: lezen met volledige inzet. Lezen moet een ontmoeting zijn, alleen de moeite waard als de schrijver het onderste uit de kan haalt, maar ook de lezer alles geeft: al zijn aandacht, al zijn kritische zin. Het is geen lolletje, lezen en schrijven – er staat enorm veel op het spel. En er kan ook veel uit komen, volgens Multatuli:
Wanneer we dan by dat alles nog letten op ’t verschil der zieletoestanden van de beschouwers, die ’n kaleidoskopische oneindigheid van opvatting te-weegbrengen, waaraan de kunstenaar zelf niet kan gedacht hebben – omdat deze, hoe universeel ook van opvatting, toch altyd slechts éénling blyft – dan komen wy tot de slotsom dat Kunst ’n schatkamer is, waaruit zorgvuldige gebruikers meer weten te putten dan de bekwaamste rentmeester daarin neerlegde.
– Vandaar dat Multatuli zo teleurgesteld was over zijn Publiek, dat alleen maar mooie verhaaltjes wilde horen over dingen die iedereen al wis, en niet bereid was met de schrijver de diepte in te duiken.
– Want die diepte, die laat Oversteegen op weergaloze wijze zien. Wij waren de afgelopen weken al behoorlijk hooggestemd over Multatuli’s thematiek – dat het ging over de vraag wat het betekent om mens te zijn – maar Oversteegen laat zien dat Multatuli dat onderwerp nog oversteeg. Dat het hem te doen was om de vraag hoe de werkelijkheid in elkaar zit.
– Ja, en hoe je die kunt benaderen via ofwel Logos – de rede – ofwel Fancy – de fantasie. Hoe ze geen van beiden volstaan, maar hoe ze samen in ieder geval een redelijke poging kunnen doen.
– Ja, over die Fancy hebben we het in onze cursus nooit gehad. Wat mij betreft met een reden: ik vind dat een beetje een aanstellerige figuur in Multatuli’s werk. Een kapstok voor puberaal geschwärm met meisjes, en voor quasi-diepzinnigheid.
– Maar laat Oversteegen ook hiervan niet haarfijn zien dat Multatuli er een heel specifieke bedoeling mee had, dat het niet voor niets is dat Fancy in zo’n groot deel van het werk liet terugkeren? Het was een belangrijk onderwerp voor hem.
– Dat mag zo zijn, maar dat betekent niet dat ik het ook mooi moet vinden.
– Wat ik geweldig vind aan dit boekje van Oversteegen is dat het tegelijkertijd ook gaat over de grenzen van zijn eigen vak, de literatuurwetenschap. Als een schrijver zo diep boort en daar zo’n complexe vorm voor nodig heeft, wat kun je dan als criticus anders doen dan de schrijver citeren, en zeggen: daar staat het toch?
– Vandaar dat een groot deel van het boekje een bloemlezing is van passages waarin Multatuli zijn opvattingen expliciteert.
– Ja, en vandaar dat Oversteegen zelf een aantal keer bekent echt niet veel meer kan doen:
Steeds weer zien wij Multatuli zijn steen de berg oprollen, en om te tonen waarover hij spreekt, kan ik niet veel meer doen dan naast Sisyphus meelopen, als een goedwillende verslaggever
– Ja, of:
Ik besef dat ik nu toch het risico loop, al parafraserende meer in te vullen dan Multatuli zelf mogelijk achtte. Als dat dezelfde weg zou zijn, had hijzelf die wel gekozen, want bang om de dingen bij hun naam te noemen, was hij nooit.
= Op een bepaald moment zegt hij zelfs:
Kommentaar op de passage uit Millioenen-studiën is onmogelijk en ongewenst. Opheldering zal ik slechts zoeken bij andere uitspraken van Multatuli, andersluidend ook, want hij heeft zich maar heel zelden in zo eschatologische bewoordingen uitgelaten.
– Nu is de passage waarop dit commentaar volgt ook inderdaad niet mis, qua extase:
Niets! O, onbegrensd veld voor de fantazie van den kunstenaar!
Elke denkbare ruimte heeft voor ons arme, kleine, domme menschen, een grens, omdat we niet geleerd hebben ruimte anders dan door grenzen te bepalen.
Het Niets is, zelfs voor ons begrip, oneindig. In de leegte van het niet-zyn vindt de luim van den artist plaats om rond te galopperen naar hartelust.
Hèm de taak, hèm de roeping, hèm de wellust die ylheid te bevolken met de kinderen van zyne Verbeelding, van zyn genie!
De eindelooze woesteny van ’t onbekende is het domein, het wettig veroverd koninkryk van den dichter, die ’t onzienbare aanschouwt, het ontastbare waarneemt, het zwygen verstaat.
– Dat klinkt achttiende-eeuws! Het sublieme van Edmund Burke!
– In zekere zin is dit, laat Oversteegen zien, ook wel een uitzonderlijk soort passage. Dat kunstenaarschap zo zeer presenteren als iets scheppends, dat doet Multatuli niet vaak. Het gaat toch vaak eerder om het doordringen in de werkelijkheid. Oversteegen wijdt daar zelf mooie zinnen aan:
Schrijven als beeldend kennen van dat wat vermoed wordt, maar slechts ten dele rationeel doorgrond.
– Uiteindelijk was Multatuli een idealist, iemand die dacht dat je met taal echt iets kon ophelderen, voor jezelf als schrijver en vooral in een voortdurend gesprek, ook met de lezer.
– En met name in dat laatste raakt hij dus in de loop van de jaren meer teleurgesteld. Zodat hij in brieven dingen schrijft zoals:
Mijn innige overtuiging is, dat er slechts een praktisch wapen is, het heet geweld.
– Ja, “Dit is een verschrikkelijke opmerking, uit de mond van een groot schrijver,” schrijft Oversteegen aan het eind van zijn essay, “maar het is niet anders.”
– Ik ben er stil van, jongens. Wat lezen we volgende week?
– Iets dat gelukkig iets minder existentieel is, geloof ik toch: Nog eens: Vrye Arbeid.
Laat een reactie achter