Over Karel De Waele (1839-1914)
Door Renaat Gaspar
Het eerste deel van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (A – Ajuin) verscheen in 1882. Het werd voorafgegaan door een lijst van intekenaren, opgesteld in de jaren ’60 van die eeuw en ingedeeld naar land en provincie. In de lijst van ingetekende Oost-Vlamingen treffen we voor het dorp Sinaij aan: Karel de Waele, letterkundige. Als zodanig figureerde zijn naam naast die van Potgieter, Conscience en Gheselle [sic!]. Beslist geen mindere goden onder de toenmalige literatoren. Je zou denken: wat een eigenwaan van die De Waele uit het Waasland. Toch was het niet helemaal ten onrechte, dat De Waele zich als letterkundige afficheerde, want hij had enkele jaren eerder een dichtbundel gepubliceerd: Mijn eerste stap. Liederen en gedichten, Sint Nicolaas [=St. Niklaas] 1863.
En het was zeker niet allemaal broddelwerk in dat boekje; gelet op de inhoud waren er wel degelijk heel acceptabele verzen bij. Maar de vorm van al die 31 gedichten kwam sterk overeen met die in het werk van menige collega-dichter, in Vlaanderen en Nederland: veel bombast, cliché-taal en ontboezemingen als van een licht overspannen geest, en dat alles gelardeerd met een aantal uitroeptekens. Kortom: taalgebruik in de trant van Bilderdijk, de dichter die niet alleen in Nederland maar ook in Vlaanderen (bijvoorbeeld door de jonge Gezelle) zo bewonderd werd.
In de allereerste strofe van het allereerste gedicht wordt deze ongebreideld krachtige toon reeds gezet:
Voor ’t Vaderland ! Voor ’t Vaderland
Zy thands mijn lier gesnaard.
Geen schatten zijn mij meerder waard:
Het is mijn duurst kleinood op aard’,
– Mijn aangekleefdste pand:
O Vaderland, mijn Vaderland !
En in het gedicht ‘Mijn lieve drietal’ krijgt die vaderlandsliefde in de laatste strofe als sluitstuk nog eens de volle nadruk:
Er is een lieve Drietal
Dat mij zoo duurbaar is;
‘k Ruil voor dit lieve Drietal
Geen koningskroon gewis.
De vrijheid, taal en Vaderland,
Zijn ieder mij een kostbaar pand.
De vrijheid is het eêlste
Wat men op aarde heeft,
Niets gaat het land te boven
Waar men in vrijheid leeft.
Ja, vrijheid, roem van ’t Vaderland,
Gij blijft mij steeds een kostbaar pand.
De taal die ik beminne
Heet Vlaamsch met haren naam;
Wat andre men verheffe,
Zij blijft steeds vrij van blaam;
Het is de taal van ’t Vlaanderland
En blijft mij steeds een kostbaar pand.
En U, mijn duurbaar Vlaandren,
U, min ik bovenal;
U blijft mijn liefde trouwig,
Onwrikbaar, sterk en pal.
Ja, Vlaanderen, mijn Vaderland,
Gij blijft me op aarde een duurbaar pand !
Op maar enkele uitzonderingen na – er zitten ook een paar natuurgedichten en enkele sociaal geaarde werkjes tussen – is al die getuigenispoëzie en al dat narratief dichtwerk in het boekje op deze driepotige leest geschoeid: Vrijheid, Taal en Vaderland.
Twee langere dichtwerken erin verdienen evenwel een aparte vermelding, omdat ze de sterke verbondenheid van de Vlaming Karel de Waele met Nederland tot uiting brengen.
In het Zangstuk ‘Verbroedering van Zuid- en Noord-Nederland’ treden op: Willem de Zwijger, koning Willem en koning Leopold, gesecondeerd door Frederik de Mérode aan Belgische, en Jan van Speyck aan Nederlandse kant. Ook doen mee: een Rei van Belgen en een dito van Noord-Nederlanders. Halverwege dit Zangstuk zingen de Belgen ‘Het Neêrlands nationaal lied’ (toen was dat Wien Neêrlands bloed door d’aadren stroomt, van vreemde smetten vrij…) en de Nederlanders vertolken ‘Het Belgisch nationaal lied’ (de Brabançonne). Daarna drukken Willem en Leopold elkaar de hand en wisselen zij de vredeskus uit. De laatste strofe luidt:
Verheft uwe toonen,
O dappere zonen
En lieflijke schoonen
Van Zuid en van Noord !
En richt eene schrede
Verlicht door de rede,
Naar ’t sticht van de vrede
Bij ’t juichen: lang leve het Zuid en het Noord !
Een tweede uiting van De Waele’s oriëntatie op het noorden is te vinden in het lange gedicht ‘Polen’, dat handelt over de vrijheidsstrijd tegen Rusland. Een strofe erin is gewijd aan de Nederlanders die het Spaanse juk van zich hebben afgeschud:
Vocht Nederland niet tachtig jaren,
Eer het zijn vrijheid wederwon,
En wat al rampen en gevaren
Doorstond het niet, eer ooit de zon
Van vrede en heil op Neêrland gloorde
En juichend door het luchtruim boorde
Met meer dan ooit verjongden glans?
Ziet Polen, ziet, daar is uw voorbeeld,
Aanschouwt uw zaak en ziet en oordeelt…
De vrijheidszon stijgt reeds ten trans.
Een laatste voorbeeld dat laat zien, hoe Nederland voor De Waele een gidsland was.
In het zéér lange en zéér dramatische gedicht ‘De verwoesting der Abdij van Baudeloo’ lees en hoor je expliciet Oranje en de komende vrijheid bezongen in een tweetal strofen:
Oranje stond aan ’t hoofd der Geuzen –
Oranje, Nassau’s dappre Heer; –
En sloeg de Kastiljaansche reuzen
met zijn, wel klein, doch moedig heir.
Ja, met een handvol braven, dappren
Deed hij de Staatsche driekleur wappren,
Bezield met echt Bataafschen moed;
Hij wilde Philips troonzaal slechten,
Voor Vaderland en vrijheid vechten:
Had Neêrland niet genoeg geboet ?
(…)
Wel moesten Haarlems vesten vallen
En ’t volk met honderden vermoord;
Wel had ’t kanon met dondrend knallen
Er duizenden in ’t bloed gesmoord;
Van al dat moorden, beulen, slachten,
Was niet het minste heul te wachten,
Steeds feller woedde de oproervlam:
Zelfs op de pijnbank steeg met blijheid
Uit ’s lijders borst het woord van “Vrijheid !”
Schoon zelden een er aan ontkwam !
Overigens was dit gedicht al eerder gepubliceerd, namelijk In De Vlaamsche School. Jaargang 9 (1863). Op enkele plaatsen wijken deze twee versies van elkaar af.
Tot zover de jonge, vaderlandslievende, tegelijk Vlaamsgezinde én Nederland bewonderende dichter uit Sinaai in het land van Waas. En nog dit terzijde: in R.F. Lissens, De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden. Brussel-Amsterdam 19674, staat noch Karel de Waele, noch De Vlaamsche School vermeld.
De frauderende postontvanger uit Assenede en de vrederechter uit Michigan
In 1868 is Karel de Waele benoemd tot postdirecteur in het dorp Assenede nabij de grens met Zeeuw-Vlaanderen. Toen ging het fout.
In het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (1888-1891) staat vermeld, dat hij in 1869 ‘de wijk nam’ naar de Verenigde Staten van Noord-Amerika. De formulering ‘de wijk nam’ duidt erop dat er iets kwalijks was gepasseerd, iets wat zo erg was, dat De Waele met zijn hoogzwangere vrouw Blondine Heuninck (1844-1940) het land moest ontvluchten. Waarom precies, blijft onzeker. Iets als smokkelarij of een uit de hand gelopen caféruzie is minder waarschijnlijk; daarvoor hoef je niet naar het andere eind van de wereld te vluchten. Maar er is een echt misdrijf dat in die tijd juist een postdirecteur gemakkelijk kon plegen: financiële fraude. En die kan variëren van een herhaalde greep uit de postzegelkas tot de eenmalige inning, met vervalste wissels, van een aanzienlijk bedrag. Wat er ook van zij, binnenkort zou alles aan het licht komen, en de heer en mevrouw De Waele-Heuninck moesten weg, onverwijld en zonder pardon. Hun twee piepjonge zoontjes Edgar en Emiel, respectievelijk 3 en 2 jaar oud, lieten ze achter bij hun wederzijdse schoonouders. Elk echtpaar op leeftijd kreeg een jochie toebedeeld. Deze twee kinderen zouden pas vijftien jaar later in de VS hun ouders – en de inmiddels daar geboren broers en zussen – (terug)zien.
Karel en zijn vrouw vestigden zich in Lafayette, een dorp in de staat Michigan nabij het Erie-meer, vervolgens in Grand-Rapids, Bay City en St. Helen, allemaal plaatsjes daar in de buurt. (Naar Amerikaanse begrippen dan: 100 à 150 km verderop.) Hij kreeg werk als lumber inspector in de bosbouw. Het zal, mag je aannemen een administratieve functie zijn geweest, want hij had tijd en gelegenheid om zich juridisch te scholen. En blijkbaar met succes. Na verloop van enkele jaren kreeg hij de bevoegdheid om als attorney op te treden en weer enige tijd later (circa 1880) werd hij benoemd (of gekozen) tot justice of the peace. Een opmerkelijke carrière: Karel Leonard de Waele, de gezochte fraudeur, werd Charles L. de Waele, de geliefde vrederechter!
Charles de Waele stierf op 10 augustus 1914 als een zeer geachte burger in Bay City (Michigan). Hij noch zijn vrouw Blondine (Blondina) Heuninck is ooit in België terug geweest.
Karel de Waele en Willem Kloos
Maar hij bleef enigszins actief in de Nederlandse poëzie. Een zevental gedichten wilde hij hier in Europa in een tijdschrift laten plaatsen. Gehoor gevend aan zijn oude gerichtheid op het noorden, moesten ze bij voorkeur in een Nederlandse periodiek verschijnen. Daartoe riep hij de hulp in van zijn oudste zoon Edgar.
Eind november, of begin december 1885 zond Edgar een aantal gedichten in naar De Nieuwe Gids. Die bleven zo goed als onopgemerkt. De notulen van de redactievergadering op 10 december 1885 vermelden kortweg: ‘Versjes van Karel de Waele uit Gent afgekeurd’. [Geciteerd uit: Garmt Stuiveling, De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt. Amsterdam 19803, p. 123.]
En geen wonder: naast de bijdragen van Albert Verwey (Demeter; Christus-sonnetten), van Hélène Swarth (Passiebloem; Najaarsnacht), van Jac. van Looy (Herfst), van Jan Veth (Adoratie; Achter de Wolken), van Lodewijk van Deyssel (Sonnet) en meer anderen zou de poëzie van Karel de Waele welhaast lachwekkend antiek aandoen. Vrij kort daarna moet nog een tweede bijdrage van Karel de Waele zijn ingezonden, in ieder geval nog voordat zijn zoon Edgar deze beleefde maar wel afwijzende brief had ontvangen van Willem Kloos [bron: DBNL]:
Amsterdam, 6 April 1886.
Hemonystraat 13.Waarde Heer Dewaele,
Vergeef mij, dat ik u zoo lang op antwoord heb laten wachten, zoowel op uwe eerste als op uwe volgende inzending. Een der redenen van mijn uitstellen was, dat ik het onaangenaam vond u op uw vriendelijk schrijven te moeten teleurstellen.
Want het spijt mij inderdaad u te moeten mededeelen, dat de Redactie van de Nieuwe Gids er niet toe kan overgaan deze uwe bijdrage in haar tijdschrift op te nemen. Wij vinden, dat gij ongetwijfeld talent bezit, maar gij zijt het Hollandsch nog te weinig machtig, en zoowel onderwerp als behandeling van uw drama zijn zóó ‘romantisch’, dat zij uwe inzending niet ten volle kan goedkeuren. Verontschuldig mij daarom, nu ik ze u bij deze terugzend en geloof mij steeds te zijn, waarde Heer,
met vriendelijke waardeering,
Uw dienstw.
WILLEM KLOOS.
Redacteur-secretaris van de Nieuwe Gids.
Den Heer Karel de Waele te Gent.
Welke gedichten en welk ‘drama’ werden afgewezen door Kloos c.s. valt uit deze brief niet op te maken, maar langs een andere weg is er toch achter te komen. Je kunt er immers van uitgaan, dat een auteur, wiens bijdrage door het ene tijdschrift is geweigerd, bijna altijd een tweede poging zal wagen bij een andere periodiek. Zo ook Karel de Waele. Twee jaar later verscheen in De Vlaamsche Kunstbode, jg. 17 (1887), p. 545-546 een lang gedicht – zeven strofen van elk zeven regels – met de titel ‘Vriendschap’. In hoogdravende bewoordingen wordt deze ‘Goddelijke bond’, dit ‘Volzalig woord van liefde’ afgezet tegen ‘bitse Haat en vuige Nijd’. Dit gedicht – ondertekend met Charles L. De Waele, Vrederechter: St-Helen, Michigan, Noord-Amerika. 1887 – geeft tevens iets van De Waele’s kijk op zijn bestaan weer:
De Balling drukt de vriendenhand
In afgelegen streken;
De lijder aan des graven rand
Hoort Vriendschap tot hem spreken;
In vreugd, genot, in druk en band
Voelt men de teedre vriendenhand,
In alle wereldstreken !
Oasis mijner woestenij !
O, Vriendschap immer heilig !
Met u ten schuts voel ik mij blij,
Met u ten schuts ben ik steeds veilig;
Gij zijt mijn troost in druk en lij,
Oasis mijner woestenij !
O, Vriendschap, rein en heilig !
Kort daarop verschenen in De Vlaamsche Kunstbode, jg. 18, p. 16-17; 218-219; 277-278; 326; 357 en 358 nog zes gedichten, getiteld: Elegie; Meilied; Zang van den Amerikaanschen Arend; Moeders verjaardag; Drie vragen; Goede nacht.
Ze zijn alle terug te vinden op de DBNL.
Zoektitels: De Vlaamsche Kunstbode. Jg 17 en De Vlaamsche Kunstbode, Jg 18.
Het gedicht ‘Drie vragen’ is een o zo brave omwerking van de oorspronkelijke versie zoals die in De Waele’s bundel uit 1863 te lezen is en die aldaar voorzien was van de hoogst originele titel ‘???’ Met name de eerste strofe is geheel anders geworden.
[Versie 1863 ‘???’]:
Wat schenkt de jeugd vermaak op aard’?
– Het bruine gerstenbier.
Wat is er meer dan bier wel waard?
Een liefken vol van vier;
– Een lieflijk, poeslig maagdelijn;
Kan er op aard iets zoeter zijn?[Latere Amerikaanse versie ‘Drie vragen’]:
Wat schenkt der jeugd vermaak op aard’?
– Een vroom oprecht gemoed;
Dat’s meer dan goud en schatten waard,
En duizendmaal zoo zoet;
Wat vraagt en wenscht het harte meer
Dan de eedle gift van deugd en eer?
Ook de vijf overige gedichten zijn ondertekend met: Charles L. De Waele, Vrederechter: St-Helen, Michigan, Noord-Amerika. Ze missen evenwel het jaartal 1887 en kunnen dus goed ontstaan zijn in de jaren 1870-1885. In feite moéten ze eerder zijn geschreven, want het zijn deze zes gedichten die door Willem Kloos in 1885 werden geweigerd voor De Nieuwe Gids.
Dit was er gebeurd: de twee achtergelaten kinderen zijn in 1886 naar hun ouders gereisd. De jongste, Emiel, is in de VS gebleven en heeft daar een bestaan opgebouwd. Zie hier.
De oudste, Edgar, heeft één jaar gewerkt in Ottawa, maar keerde terug naar Sinaai, verteerd door heimwee naar zijn oude vrienden en om zijn achtergelaten geliefde Maria Bracke. Zie hier.
Eind april 1887 verbleef Edgar nog bij zijn ouders in St-Helen, zoals blijkt uit de ondertekening van zijn gedicht ‘Op mijn 21en verjaardag’: St-Helens (Noord-Amerika). 29en April 1887. Dit (bombastische) poëem staat afgedrukt in De Vlaamsche Kunstbode. Jg. 17 meteen ná Karels gedicht ‘Vriendschap’. Voordat hij naar Europa terugkeerde heeft hij blijkbaar met zijn vader afgesproken om opnieuw in te zenden: ‘Elegie, Meilied, Zang van den Amerikaanschen Arend, Moeders verjaardag, Drie vragen (het voormalige ???) en Goede nacht’, nu vermeerderd met ‘Vriendschap’ uit 1887.
Een oud vehikel tot nieuw leven gewekt
Willem Kloos sprak in zijn brief ook over een ‘drama’ dat naar onderwerp en vormgeving niet geschikt was voor De Nieuwe Gids. Nu, er is een werk van Karel de Waele dat met ‘drama’ betiteld kan worden, althans als je ‘drama’ niet opvat als toneelwerk maar als dramatisch gedicht. Het is een lang gedicht van 164 regels: ‘De verwoesting der abdij van Baudeloo’. Oorspronkelijk was het verschenen in De Vlaamsche School. Jg. 9 (1863) en ietwat gewijzigd datzelfde jaar opgenomen in De Waele’s bundel Mijn eerste stap.
Ook ‘De verwoesting der Abdij van Baudeloo’ is opgenomen in de DBNL.
Toch lijkt Kloos niet dit werk onder ogen te hebben gehad.
Karel de Waele had immers vroeger ook een écht toneelwerk geschreven, een ‘Zangstuk’ nog wel: ‘Verbroedering van Zuid- en Noord-Nederland’. En dat werk zou wellicht in Noord-Nederland weerklank vinden, moet hij gedacht hebben. Goed, het werk over de eerste ontmoeting tussen de Nederlandse en de Belgische koning (in 1855) was al geschreven in 1862, maar ‘actualiteitswaarde’ had en hield het voorlopig. De vorsten heetten nog steeds Willem (III) en Leopold (zij het niet I maar II) en Willem de Zwijger, Jan van Speyk en Frederik de Mérode waren nog even grote helden als 25 jaar geleden.
Maar bovenal moest dit het latere oordeel in 1885 zijn: dat hele ‘Zangstuk’, die hele ‘Verbroedering van Zuid- en Noord-Nederland’ was nog een even grote draak als toen. Dat het vanwege ‘zoowel onderwerp als behandeling van uw drama’ [dixit Kloos] geen plaats verdiende in De Nieuwe Gids was niet meer dan vanzelfsprekend.
Charles de Waele, de oudere dichter
Nu resteert nog de vraag: is er – nog afgezien van zijn keuze in 1885 om oud dichtwerk in te zenden – enige ontwikkeling te bespeuren in het werk van Karel de Waele? Het antwoord is: nee. In de jaren na zijn bundel Mijn eerste stap bleef De Waele betrekkelijk simpele gedichten schrijven; ‘versjes’ noemde Kloos ze. Geïsoleerd van de recente ontwikkelingen in vorm en inhoud zoals de Tachtigers die voorstonden, bleef Karel de Waele steken op het punt waar hij in 1863 al gearriveerd was: de trits Vrijheid, Taal en Vaderland. Duidelijk klinken ze door in ‘Zang van den Amerikaanschen Arend’. In zijn moedertaal, het Nederlands bezingt hij – nu met enige taal-, spel- en stijlfouten – de vrijheid en het (nieuwe) vaderland aldus:
Ik bouw mijn nest op bergen hoog,
Verdoken voor des menschen oog,
Waar bliksems blaken, donders kraken;
Geen vijand kan mijn woon genaken;
De vrijheidsbannier in den klauw,
Beheersch ik aarde en hemelblauw.
Van uit mijne ongenaakbre woon,
Hef ik den schrillen Vrijheidstoon;
Op zonnestralen mag ik wemelen,
Door ’t onafmeetbaar ruim der hemelen,
En zweef, waar nooit een vogel zong,
Of menschenstemme henendrong
Heil ! Vrijheid, roem van ’t Westerstrand !
Alleen in ’t Columbaansche land
Wil ik uw standdaarddrager wezen;
Geen ander volk, – hoe ook geprezen,
Hoe ook door kunst en macht vermaard,
Is de eedle gift van Vrijheid waard !De vrijheidstoorts hier heen gebracht,
Was schaamteloos gedoofd, versmacht,
Door Volksverdrukkers, Dwingelanden.
Hier mag ze in volle krachten branden,
De Tyrannij ten hoon en schand’:
– Columbia duld geen slavenband !O, mocht ik in mijne arendsvlucht,
Steeds zweven in een’ vrije lucht,
Waar ’t heel symbool der trouwe dapperen,
– De starren en de strepen wapperen !
En ’t volk aan wet en land verkleefd,
In Eendracht en Gelijkheid leeft !Ik leef en woon op bergen hoog,
Verdoken voor der menschen oog,
Waar winden loeien, bliksems blaken,
Waar stormen broeien, donders kraken,
Den Vrijheidsstandaard in den klauw,
Columbia en Land getrouw !Charles L. De Waele, Vrederechter.
St-Helen, Michigan, N. Amerika.
Op 18 augustus publiceerden wij een belangrijke rectificatie bij dit artikel.
Paul Janssen zegt
Geachte heer Gaspar,
Met veel interesse uw bijdrage “Karel De Waele, letterkundige” gelezen, vooral omdat ik onmiddellijk een link legde met de priester Petrus Cautereels (1833-1903) een geboren Borsbekenaar over wie ik een beknopte biografie maak; als vrijwilliger van het Documentatiecentrum Borsbeek raakte ik in hem geïnteresseerd omdat de informatie rond zijn leven nogal versluierd is. Ook hij was “letterkundige”, ook hij “nam de wijk” naar de VS (Wisconsin) wegens “financiële malversaties”, en ook hij eindigde zijn loopbaan in de VS als “an exceptionnaly gifted man, a fervent pastor”. In Wisconsin schreef hij regelmatig bijdragen in de plaatselijke publicatie “De Volksstem” waarin ook uw voorouder met lof vermeld wordt en zelf ook publiceerde. Het is dus niet denkbeeldig dat onze twee “uitwijkelingen” mekaar gekend hebben, minstens van op afstand.
Ik kon niet nalaten u over deze m.i. opvallende samenloop te informeren.
Vriendelijke groeten,
Paul Janssen
Renaat Gaspar zegt
Geachte heer Janssen,
Hartelijk dank voor uw reactie. Hier is inderdaad sprake van een opmerkelijk gelijksoortige levensloop van Petrus Cautereels en Karel de Waele!
Vooral uw zinsnede “en zelf ook publiceerde” heeft mijn interesse gewekt. Ik wil z.s.m. trachten die publicaties in “De Volksstem” te achterhalen.
Zoudt u mij t.z.t. willen berichten waar en onder welke titel uw beknopte biografie van Cautereels in druk verschijnt? Mijn email-adres is: r.gaspar8@upcmail.nl
Deze beantwoording van uw reactie komt wel heel erg laat, dat besef ik, maar daaraan is de grote (hete) zomervakantie debet. Ik hoop dat ze u toch nog, zo lang na uw schrijven, onder ogen komt.
Met vriendelijke groet,
Renaat Gaspar.