Jeugdverhalen over joden (47)
Door Ewoud Sanders
Mozes de marskramer (1829)
Auteur: J.H. Du Sart (1783-1867)
Herkomst en drukgeschiedenis
Over Jan Hendrik Du Sart, de schrijver van dit jeugdboek, is vrijwel niets bekend. Tussen 1807 en 1840 publiceerde hij zeker tien jeugdboeken. Voor zover ze werden besproken, werden ze positief ontvangen.
Lees-geschenk, bestaande in verhalen en gesprekken tot nut en vermaak der jeugd, dat in 1829 te Amsterdam werd uitgegeven door Schalekamp en Van de Grampel, bestaat uit zes gesprekken tussen een onderwijzer en zijn leerlingen. Het vijfde gesprek is grotendeels gewijd aan de joodse marskramer Mozes.
In 1860 werd dit boek herdrukt door W. Willems te Amsterdam onder de titel Verhalen tot nut en vermaak der jeugd.
In de samenvatting is geciteerd uit de eerste uitgave.
Samenvatting
De oude joodse marskramer Mozes komt aanstrompelen over een landweg. Hij heeft de hele dag nog niets verkocht en een lege maag.
Mozes wordt gadegeslagen door twee schooljongens – Willem en Karel – die samen met hun schoolmeester zitten te rusten bij een boerderij, even buiten het dorp.
Willem vertelt dat hij slechte ervaringen heeft met joden. Ooit kocht hij voor te veel geld een zakmes van een joodse marskramer. Het werd hem verkocht als een degelijk Engels zakmes, maar dat bleek een leugen en het ging snel kapot.
Karel: ‘Dat was slecht, maar omdat die Jood u bedrogen heeft, zijn toch alle Joden geene bedriegers. Wanneer het nu eens een Christen geweest was, die u het mes verkocht had, zoudt gij dan alle Christenen voor bedriegers houden?’
Willem: ‘Gij hebt gelijk, dat gaat niet, want dan was ik er ook onder begrepen, en ik wil niemand bedriegen, doch het bedriegen is toch over het algemeen den Joden meer eigen.’
Volgens Karel kan armoede leiden tot bedrog. Het zou ook verklaren waarom joden vaak veel meer geld voor hun goederen vragen dan christenen, soms wel zesmaal zoveel.
Samen met de onderwijzer lopen de jongens terug naar het dorp. Daar is Mozes onwel geworden. Hij zit op de grond, er staan mensen om hem heen, maar niemand biedt een helpende hand. Dit tot ergernis van de onderwijzer, die Mozes mee naar huis neemt en hem onderdak biedt in zijn schuur. Daar zoeken Karel en Willem hem de volgende dag op. Karel vraagt waarom Mozes niet onderweg bij een boerderij ‘om nachtverblijf’ heeft gevraagd.
‘De Jood’: ‘Ach, jonge Heer! dat verleenen de boeren niet gaarne aan menschen, die zij niet kennen, en vooral aan geen’ Jood. (…) Ik ben al blijde, als de Christenmenschen met mij handelen willen.’
Willem vraagt of Mozes ook Engelse zakmessen verkoopt, maar die vindt Mozes te duur. Hij verkoopt wel Belgische zakmessen, voor zestig cent ‘doch ook niets minder’. Willem zegt dat hij dat goedkoop vindt.
Mozes: ‘Ik weet wel, dat er Joden zijn, die altijd veel geld vragen, en daardoor de Christenen afschrikken om van een Jood te koopen, of genoodzaakt zijn hem dikwijls een geringen prijs te bieden; neen! zóó handel ik niet, en daarom willen de Christenmenschen altijd van mij koopen; Mozes bedriegt hen niet, en zegt in ééns den naasten prijs.’
Willem: ‘Gij bevalt mij, gij zijt een brave Jood; van u moeten wij wat koopen, laat ons alles zien wat gij hebt?’
Daarop kopen de jongens ‘eenige kramerijen’ van Mozes die hen hiervoor ‘duizendmaal bedankte’. Vervolgens vertrekt hij ‘onder vele toewenschingen van zegen en gezondheid’ en ‘met zigtbare tevredenheid’.
De onderwijzer houdt de jongens voor dat zij anderen ‘nimmer te haastig’ moeten beoordelen.
Doelgroep en receptie
Volgens J.H. Du Sart waren de verhalen bedoeld ‘ter verpoozing in (…) ledige uren’, maar vormden ze tegelijk de grondstof voor een deugdzaam leven. Du Sarts Lees-geschenk werd in 1830 samen met drie andere jeugdboeken genoemd in het Letterkundig magazijn van wetenschap, kunst en smaak. ‘Deze vier bovenstaande Werkjes kunnen met nut in de scholen gebruikt, en, als Leesboeken, der jeugd in handen gegeven worden. Wij twijfelen niet, of zij zullen algemeen aan dezelve bevallen’, oordeelde het tijdschrift.
Laat een reactie achter