Door Marc Kregting
Toen Tzum het bericht verbreidde dat Tom van Deel was overleden, identificeerde deze literaire nieuwssite hem in de kop als de ‘door Ronald Giphart bespotte’. Giphart meldde meteen zich ongemakkelijk te voelen bij die vermelding, enige Tzum-volgers verstrekten relevanter informatie over Van Deel en de site had de moed om het oorspronkelijke artikel te corrigeren en aan te vullen. Echt kies wilde die tekst toch niet worden. Zo was dan wel eveneens een passage geschrapt, inclusief venijnige link, met de foutieve bewering dat Van Deel in zijn laatste levensjaren voor het NBLC begon te signaleren, ter rechterzijde waren twee titels aanklikbaar van Tzum-berichten over dat onderwerp die lieten uitschijnen dat deze site niet ontkomt aan een relaps in hetzerigheid.
In mij zingt het bericht vooral na omdat het zelfs een overledene daar, die onafzienbaar veel heeft geschreven, evoceert met citaten van een derde hier. Die waren dan weer een reactie op een negatieve Van Deel-bespreking waaruit het pregnantste was geciteerd. Ik vind het te simpel om dat verticaal te klasseren als het zoveelste voorbeeldje dat complexiteit reduceert en als evenement terugstuurt. De Tzum-tekst weerspiegelt voor mij ook hoe een publiek karakter ineen is geschoven, hoe veelvoudige activiteiten door selectie kunnen worden gedehistoriseerd, en hoe een oeuvre dat zich een halve eeuw ontwikkelde betekenis wordt opgelegd door een passant die een kort stuk mee aflegde.
Wat de oorspronkelijke kop van het Tzum-bericht deed, heette in het Nederland waar ik gewoond heb ‘vastpinnen’. Na jaren België wil ik daar een gewichtiger term voor gebruiken, ‘lokaliseren’. Mijn stelling is dat een toevalstreffer allesbepalend wordt, voor het object dat erdoor is geraakt maar ook als strategie om tot kennis te raken. Wel verbaast het me dat ik daar nu over val. Jaren geleden gaf ik ruchtbaarheid aan het wonder dat een citaat een eigen leven kan leiden. Uitgevers ambiëren die metamorfose nog altijd wanneer ze, voor catalogus en achterflap, bij een nieuwe titel een aanprijzing zoeken. Een bijgesneden tussenzinnetje uit een recensie, uit een opsomming in ander verband, soms door een sympathiserende fondsauteur aangeleverd: zo’n stolling van opinie bij derden dragen auteurs jaren met zich mee. En hoe langer het duurt voor ze met een ander citaat geherlokaliseerd worden, hoe mislukter hun schrijverschap raakt.
Dit lot rijmt met technologische ontwikkelingen, waarvan me pas tijdens mijn recentste vakantie de omvang begint te dagen. Slechts in bezit van een Nokia had ik dan al wel gesnapt steeds minder toegang te hebben tot diensten, maar net nu de smartphone 25 jaar blijkt te bestaan weet ik me helemaal een dinosaurus. In Vlaanderen heeft 85% van de mensheid er inmiddels een. Mijn vrouw kreeg voor haar werk een smartphone, onze oudste dochter schonken we er onlangs eentje bij het afscheid van de lagere school. Als verwoed kampeerfietsend gezin door Europa zijn die apparaten ons geregeld van pas gekomen, met nuttige plaatselijke informatie. Ik wil me echter richten op hun bijeffect.
Over den hedendaagschen tijd
Toen rond de millenniumwisseling mobiele telefoons zoals mijn Nokia populair werden en dus ook in het openbaar vervoer opdoken, ontstond er een nieuw soort gesprekken. Naar ik meen werden ze omgeven door spot, mede uit onmacht, omdat ze allerminst boeiend waren terwijl er niet aan te ontkomen viel. Die gesprekken begonnen met de vraag ‘Waar ben je?’ of met het antwoord ‘In de trein’. Voordien hoefde die kwestie natuurlijk nooit behandeld, want telefoneren deed men thuis, daar. Nu ben je door een smartphone altijd hier. Je kunt je door het ding laten tracken, voor Google Maps, en je kunt zelf aan uitverkorenen laten weten waar je uithangt. Met name via WhatsApp gebeurt dit, begreep ik deze zomer tijdens een fietstrip. Dagelijks tussen 7 en 24 uur klonken er rond mij biepjes die de plaatskwestie op de agenda schenen te zetten.
Werkte die realiteit al bevreemdend, ik besefte op vakantie te zijn. Dat was toch de periode waarin men niet alleen niet hoefde te arbeiden annex schoolgaan maar ook met het gezin afstand inbouwde tot vrienden en familie, om het copyright op het eigen leven te herwinnen? Louter directeuren en wereldleiders waren toch altijd bereikbaar, en dan nog in menselijke mate tijdens vakantietijd (de telefooncelluwe premier Den Uyl werd uiteindelijk eens sardines roosterend aangetroffen op een Portugese camping)? Uiteraard is het verschil immens met een genormaliseerde toestand permanent connected te zijn waarin bedrijven en werknemers verklaren ‘24 op 24, 7 op 7’ tot uw dienst te staan, maar elke poging daar jegens andere contacten mee te breken, al was het voor de duur van een vakantie, zou idioot zijn.
Een antwoordje intokkelen, en dus getuigen van de locatie, kost minder moeite. Het wekt bovendien een spanning die het dagelijks leven met zijn vaste pleisterplaatsen zou missen: daarstraks waren we daar hier en nu hier hier. Daar kunnen kakelverse foto’s bij worden gesloten. Een apart genre vind ik filmpjes uit een smartphone. Mij treft die hierheid zonder weerga, waarvoor ooit ‘de Japanse toerist’ tekende door thuis te bekijken wat elders in allerijl en menigvoud was vastgelegd. Inmiddels zijn het, ook buiten vakantietijd, vooral kinderen die reflexmatig gefilmd worden in de onnozelste scènes zonder plot. De evenementfase breekt nooit aan. En omstanders worden zo onverschillig mee de openbaarheid in getrokken dat privacy niets meer betekent. Al jaren schijnen mijn kinderen op apps en sociale media te figureren.
Hopeloos statisch en zeker museaal lijkt het door elk gezinslid bekrabbelde ansichtkaartje Groeten uit Scheveningen dat tot aan het eind van de twintigste eeuw als levensteken gold, eventueel met de belofte van gekruide verhalen op een dia-avond. Mentaal is er iets revolutionairs gebeurd, dat zich laat verhelderen door het hilarische etiquetteboek Hoe hoort het eigenlijk? van Amy Groskamp-Ten Have. Het stamt uit 1939, net voor de Tweede Wereldoorlog, en pruilt al over den hedendaagschen tijd die onbeschaafd aan het worden is want onbeheerst. Elementaire beleefdheid die de schrijfster ook door talige voorbeelden met Engeland, Frankrijk en Duitsland verbindt, heeft te maken met zich inhouden. Niets ergert haar meer dan mensen die constant aan het woord zijn, helemaal wanneer dat exclusief aan zichzelf gewijd is. De wereld zou baat vinden bij discretie, tact en zwijgen. In termen van lokalisering: ‘Blijf daar. Roep niet: hier’. Allicht lossen technologische mogelijkheden dus tegelijk een borrelend verlangen in. Eindelijk onbeschroomd over zichzelf praten en grenzeloos nieuwsgierig zijn! De ballast van het goed fatsoen die hiermee kan worden afgeworpen, kreeg in de korte recente geschiedenis nauwsluitender protocollen: van blogs over sociale media en WhatsApp tot Instagram en Snapchat – voor zover er nog tekst nodig is, verdwijnt die binnen een mum van tijd. En het maffe is, je hoeft niet eens te getuigen van de waarheid!
Met mate
Is de homo sapiens ‘mee’ met de implicaties van deze technologie? Is ze hem niet vooruitgesneld? De etiquette illustreerde de wandtegelwijsheid Alles waar te voor staat is slecht, behalve tevreden, terwijl sociale discrepantie door die tevredenheid werd bestendigd. Groskamp onderstreepte nota bene standsverschillen, door de geëiste terughoudendheid gehandhaafd. Empowerment, laat staan assertiviteit, was misplaatst. De zelfdiscipline berustte dus op maatschappelijke disciplinering. Toch vergt meedoen aan WhatsApp iets minstens zo cruciaals. Praktisch houden gebruikers geen rekening met de klassieke (Nederlandse?) niet-bellen-spanne 17.30 tot 20.30 uur. Die aanvang had te maken met het bereiden van de avondmaaltijd, het laatste tijdstip met het televisiejournaal. Wederom museaal. Tegenwoordig wordt nieuws onophoudelijk binnengehaald, vooral via de smartphone. Ik zou de mensen niet willen voeden die tijdens het eten dat ding, als ware het een uitbreiding van hun lichaam, vlak naast het bord leggen. Aldus kan het heden altijd ingehaald worden door iets hedeners. ‘Ik heb er geen last van’, antwoordden mijn dames als ik hun vroeg of ze niet ibbel werden van de bliepjes – en ze een hoop WhatsAppgroepen voor mij op stil zetten, wegens volkomen onbelangrijk. Zo’n antwoord doet mij denken aan ‘Ik heb niets te verbergen’ als het gaat om datamining. Het komt volgens mij van de verkeerde partij in het communicatiemodel. Niet de ontvanger maar de zender zou zich mogen legitimeren.
Smartphones hebben de functie overgenomen van de sigaret, die rond de millenniumwisseling juist onder allerlei verboden, van werk tot café, begon te lijden. Deze apparaten werken ook om ‘iets in de hand te hebben’ en de verveling te behappen. Maar juist door de uitnodigende optie van het delen drijven ze mensen uit elkaar. Bovenal zijn ze ondemocratisch. Eén lid van een groep volstaat om het geheel te lokaliseren. Zo beslist één voor allen, die een alternatieve sociale discrepantie laten zien want geen spelbrekers kunnen velen. Wie toch protesteert is per definitie een verrader: tegenover zichzelf, of tegenover de groep of tegenover te bedienen vrienden en familie. Alles voor de niet-nabije ander, tegen het nabije zelf.
Mijn aangrenzend raadsel ligt bij de vragende partij. Waarom willen weten waar een ander zich bevindt? Amy Groskamp vergeleek belangstelling met peper: ‘met mate genoten een aangenaam iets, maar hoe spoedig wordt een weinig teveel hinderlijk’. Volgens haar moet opdringerigheid uiteraard vermeden. Maar het WhatsApp-foefje bestaat bij de gratie daarvan. Helaas heb ik slechts mijn particuliere sensatie als toetssteen. Terwijl ik het om meer redenen uitstekend vind dat mijn dochter met een smartphone nu een instrument heeft dat ik zelf niet in mijn leven toelaat, doet een profaan gevolg van dit bezit me gruwelen: door haar abonnement krijg ik als ouder een overzicht van alle nummers, van exact tijdstip voorzien, die ze maandelijks contacteert. Ditmaal ben ik degene die haar kan lokaliseren. Indien ik dat althans zou willen, en pas achteraf, wanneer de betreffende ervaring is afgesloten. Is het niet bizar dat westerlingen blijven waarschuwen voor totalitarisme elders?
Vastgespijkerd
Wanneer ik het lokaliseeridee probeer terug te halen naar het huidige literatuurbedrijf, maak ik een tussenstop bij een standaarduitdrukking: ‘Op Facebook zag ik…’ Ze suggereert een hier dat een echte wereld behelst, waarvan sommige gebruikers afstand nemen met excrementele kwalificaties als ‘riool’ en ‘bagger’. Vervolgens talm ik bij het beeld dat er op internet van een kunstenaar regeert: dat hij hypocriet is. Talrijk zijn anekdotes over het kunstwerk met nobele, moralistische bedoelingen en toelichtingen die worden ontmaskerd door het voorval, lang geleden, waarin de perfide inborst van de maker zich ongecensureerd openbaarde. Locatie bepaald, discussie gesloten. Wat daar gebeurt, kun je hier begrijpen. Dat ik er internet bij vermeld komt omdat ik vermoed dat het mechanisme ouder is en pas de schaalgrootte van het medium het effect zo genadeloos maakt. In de pre-internettijd die onbegrijpelijk lang geleden lijkt, vertelde mijn schoolleraar Nederlands over een leerling die voor een boekbespreking nog wat vragen had en de beroemde schrijver, met dank aan de telefoongids, domweg had opgebeld. Maar de man bleek niet thuis, zijn zoon wel en die had haarfijn uitgelegd waarom vader zo’n klootzak was. Waarmee het vernuftige maar per saldo weinig vrolijke oeuvre van de beroemde schrijver definitief bleek verklaard.
Aan dit verschijnsel onderscheid ik twee dingen: dat dit oordeel bewijsarm mag zijn omdat het ‘de eigenlijke waarheid’ bevat én dat het belangrijk is het wereldkundig te maken. Hier toont zich de hiërarchische omwenteling die internet teweeg heeft gebracht, waarvan de principes democratisch zijn. Terwijl iedereen recht heeft zijn mening te uiten, biedt dit medium daar ook gelegenheid toe. Maar zoals in het openingsvoorbeeld werd gedemonstreerd door Tzum, een tamelijk professionele en ervaren website, gefundeerd hoeft die waarheid niet te zijn. Ik zwijg nog over literatuurlemma’s op Wikipedia, leesbevindingen op Goodreads, bij Bol en Amazon, al dan niet hier vastgespijkerd met sterren die boekenvakkers ‘ballen’ noemen. Aan een papieren versie van die teksten zou een redacteur veel werk hebben, in eerste instantie met fact checks. Halen amateurs-ontvangers, met excuses voor die denigrerende term, vooral de eeuwige vrijblijvendheid? Evengoed met likes en de status van volger, die het stadium van oordeelsvorming overslaan en het willekeurige compacter lokaliseren? Ze vertegenwoordigen waarde voor wie kwantiteit meet.
Lang hebben auteurs dat oordeel kunnen bijsturen door, naast poëticale stukken voor vakbladen, in interviews de lezers de weg te wijzen, zo niet bij de hand te nemen. Zo bleef de zender daar. In de Nederlandse literatuur lukte dat trucje tot en met Faverey en Kellendonk. Ze stierven in 1990, vlak na de val van de Muur, en toen veranderde er ook op dit vlak iets wat onomkeerbaar was – misschien onbedoeld maakte Tzum een punt door Giphart in te roepen die, gedebuteerd in 1992, als zoveelste Van Deel aanpakte, ditmaal in een postideologische setting waarvan de normen het slachtoffer niet hadden bekoord. Oordeel en overtuiging waren spel geworden, exclusief hier. Interviews begonnen zich te richten zich op privézaken, met vrucht, omdat overheveling van het particuliere naar het publieke domein zonneklaar is – voor wie geen spelbreker wil zijn. Literatuurwetenschap kon haar posture-frame exploreren. Eveneens in het hier beoefent een kleine minderheid van schrijvers het opinisme, voor de overigen resteert de blogpost, het comment, de tweet.
Lokaliseren schuilt er ook in dat ‘het probleem van het boek’ (thema, actualiteitswaarde,…) in één zin moet kunnen worden samengevat. Dat is het selling point dat beweert: hier zijn we allemaal en daar is kun je pas iets begrijpen nadat wij hebben gezegd waarom. Voor literatuur wordt het dan heikel. Zelf ploeter ik met genoegen jaren aan een boek – tot de tekst maximaal op losse schroeven staat. Maar ook collega’s die doelgericht een eenduidig, spannend verhaal weten te bouwen, zullen zich bedrogen voelen door de reductie die het lokaliseren inhoudt. Wie echter van het sellingpointdenken daadwerkelijk een probleem maakt is, wederom, een verrader: van zijn titel die geen kans krijgt. Eigenwaarde kan een schrijver dan weer verraden door te netwerken bij invloedrijke personages uit de boekenbranche en zo de integriteit van zijn teksten in twijfel te trekken.
Hoe dan ook is lokaliseren de voorwaarde voor zichtbaarheid en zorgt voor ‘het verhaal’. Geweld treft de autonomie van zowel de auteur als het boek. Knap vind ik dat in de postideologie dit verlies als winst wordt gepresenteerd. Onafhankelijkheid is in het taalgebruik een diskwalificatie geworden, het ‘soloslim spelen’ dat niet is besteed aan teamplayers. Alles en iedereen zegt tegenwoordig iets ‘samen’ te doen, ‘met elkaar’. In literatuur betekent dat het afscheid van de auteursintentie in ruil voor een zo strak mogelijke regie van een titelontvangst. Door voor een wij – dat geen dissidente stem kan toelaten – ‘hier’ te zeggen, zeg je ook ‘nu’ voor een even kunstmatig ons.
Daarmee komt het voorafgaande open te liggen, rijp voor fictie, zoals het Van Deel-voorbeeld liet zien. Literair is dat best handig. Welwillende oudere auteurs kan een plastisch-gechirurgeerd verleden worden aangemeten, de aanwas van jongeren met een ‘sexy’ idee voor een doelgroep is onbeperkt. Wat de toekomst geeft, doet er niet toe. Niet langer is de hoge omloopsnelheid een zorg. En dat het heden altijd ingehaald kan worden door iets hedeners blijkt uit een trend. Jaartalboeken, zoveel decennia of eeuwen na een echt evenement, waarvan de acquisitie zogeheten haakjesdenken etaleert, worden vroeger uitgebracht. De eerstewereldoorlogsroman Oorlog en Terpentijn, met metafictionele passage over de herdenkingscultuur en mystificaties over worteling in het privéleven, werd bijvoorbeeld drie maanden voor 2014 in de markt gezet. Boeken die daarna in het jubileumjaar verschenen, leken per definitie van daar.
Helingsillusie
Lokaliseren helpt bij het gevoel dat alleen onmiddellijkheid telt. Dit mag niet verward worden met de actualiteit. Het geambieerde hier geeft aan het ongrijpbare heden de sensatie net even iets langer te duren. Wat een troost! Een gerekt nu dat principieel te delen lijkt. Zowel de ambitie als die ervaring zijn uiteraard niet nieuw en kennen zo hun varianten.
Fases van het lokaliseren zijn aanschouwelijk in scènes die te maken hebben met The Beatles. Eerst hun laatste, geïmproviseerde optreden, januari 1969 in Londen, op het dak van het Apple-gebouw. De populairste groep op aarde plots weer live, zij het zonder publiek! Beneden op straat valt er mensen iets op, ze wijzen omhoog, misschien is er een enkeling die met onmachtig kleine lens gauw foto’s maakt voor familie en bekenden, anderen weten daken van belendende panden te bereiken. Maar de politie is er ook spoedig en houdt zender en ontvanger van elkaar gescheiden. Wanneer er beneden verkeerschaos is ontstaan, sommeren ze de band zachter te spelen en The Beatles houden er spoedig mee op. Ook de gezagsverhoudingen blijven intact. Deze scène kennen we doordat de opnames van de bijbehorende elpee tegelijk voor een een film werden vastgelegd, die klein halfjaar later in de bioscoop kwam.
Ten tweede even later John Lennon, die op zijn Engelse landgoed met een hartverwarmende inzet en pretentie wereldverbeterende songs maakt en er aan de deur wordt geconfronteerd met een nogal verwarde fan, helemaal uit Amerika, die in hem de Messias ziet. De zender relativeert zich een ongeluk, ik doe maar wat, zit gewoon een beetje met vrienden te pielen op mijn gitaar, enz . Deze lokalisering gaat uit van de ontvanger, die zijn idool hier waant. Maar blijkbaar heeft Lennon nooit gedacht dat zijn intenties écht werkelijk kunnen worden. En de fan nooit dat god van zijn geloof kan vallen en daar blijft. De werkelijkheid blijft wederom intact, al vraagt Lennon zijn personeel om de fan eten te geven. Van deze scène zijn we op de hoogte door een documentaire uit 2018, waarin historisch beeldmateriaal verwerkt was.
Tot slot in juni 2018 het bezoek van Paul McCartney aan zijn geboorteplaats Liverpool waar hij in de kleine Philharmonic Dining Rooms, schijnbaar onaangekondigd, met zijn band Beatles-nummers begint te spelen. De heer lijkt waarlijk verrezen, smartphones alom en de ruimte stroomt in een mum van tijd vol. Niet beleven we deze jaloersmakende ervaring mee dankzij deze gelukvogels die volkomen begrijpelijk naar hun hier-instrument grepen. Het optreden maakt al een kleine twee weken later deel uit van een aflevering uit de televisiereeks Carpool Karaoke, waarin presentator James Corden in een taxi rondrijdt met supersterren uit diverse branches. Even leek de werkelijkheid dus veranderd, door een zorgvuldige planning. Maar in hun ultieme nabijheid bereikten zender en ontvanger elkaar niet.
Laatstgenoemd falen bij de helingsillusie die kunst van oudsher wist te wekken, viel in het niet door de nog altijd ‘jongensachtige’ betovering die McCartney kan aanrichten. Maar dat dit falen even komische als tragische trekken kan krijgen, weet ik pas doordat het smartphoneabonnement van onze dochter ons ook digitale televisie heeft bezorgd. Het voorrecht uitzendingen bijeen te plukken wordt door het lokaliseren gefrustreerd, omdat het de consumptie van een bepaalde programma’s blijkt te bederven. Aan het eind van de week waarin Van Deel overleed had ik bijvoorbeeld de Zomergasten-aflevering met Maxim Februari liever uitgesteld bekeken. Maar dat was bij dit genre ongeveer even evident als niet-gelokaliseerd vakantie vieren. Onvermijdelijk zouden me tijdens de basaalste nieuwsgaring over de wereld al recensies van het programma onder ogen komen die hier riepen. Plus, gedeformeerd en voyeuristisch als ik ben, de rituele meningsvorming op Twitter, door Tzum samengevat en vergaard voor mijn beroepsgroep.
Bij mijn weten als geen ander laaglands live-programma wordt Zomergasten live becommentarieerd. Da’s echt ingewikkeld omdat de studiogast er zelf niet anders doet dan becommentariëren, zij het voorbereid. Wie daar wat op tweet, al is dat in een paar seconden gefikst, mist een schakel uit de argumentatie of een detail uit het gekozen fragment. Dat tweets er soms quotes van de gast bij verstrekken, maakt dit lokaliseren helemaal onnavolgbaar. Bij Februari werd dat vastpinnen op een setje woorden alsnog bijzonder, omdat hij in real time voortdurend het fenomeen van dat snelle, comfortabele oordeel weerlegde. Een contrast zo polemisch dat geen tien Gipharten er nog iets smeuïgs van zouden kunnen maken. En hoewel het strikt genomen voorbij mijn punt is, wil ik niet iets wat met Twitter van doen heeft laten passeren zonder ecologische consequentie. Zouden gebruikers niet per teken moeten betalen voor het milieu? Of is de kern van lokaliseren dat alles digitaal wordt bewaard, ten koste van nog meer stroom en opslagruimte?
Wouter van der Land zegt
‘de foutieve bewering dat Van Deel in zijn laatste levensjaren voor het NBLC begon te signaleren’
De ‘verkoopinformatie’-stukjes voor Biblion en daarmee voor de boekensalon en Bol.com werden ondertekend met T. van Deel en er is toch geen reden om aan te nemen dat dit iemand anders was? Je kunt er verschillende nog vinden op Bol.com, o.a. Thies en Hirsch, maar er waren er meer. Als het vervalsingen waren, dan waren deze goed gedaan, met typische Van Deel-woorden. Maar wie ze ook schreef, het was fout om ze te plaatsen.
Ik vind het niet vreemd dat Tzum de affaire noemt, omdat dit een bijzonder verhaal is. Een soort Samson die nog een keer zijn kracht laat zien en de tempel van Dagan in laat storten. Het is de LEVEN-IS-EEN-VERHAAL-metafoor. Je hebt een laatste hoofdstuk nodig.
Marc Kregting zegt
Bedankt voor de kanttekening, ik ben te bondig geweest.
Wellicht valt het niet op het web te vinden, maar Van Deel heeft zulke opiniërende signalementen ruim veertig jaar geschreven. De naam van de opdrachtgevers veranderde ondertussen. Er was een Lektuurinformatiedienst, een Prisma Lectuurinformatie, Prisma Lectuurvoorziening,… en nu heet het Biblion. Een erg lang hoofdstuk, kortom.