De Multatulileescursus (43)
– Een van de aardige ontdekkingen in de brieven uit 1872 is het plezier dat Multatuli als vakman bleek te beleven.
– Ja, hij had zich nog maar net tot beroepsschrijver uitgeroepen of hij leek het schrijverschap al zowaar leuk te vinden.
– Belangrijker was misschien wel dat hij zo’n goede én aardige uitgever had gevonden, G.L. Funke. Voor het eerst was er iemand bezig met iets van Multatuli’s werk te maken, en meteen wordt de schrijver een en al professional: uitgebreide beschouwingen over wat er allemaal gecorrigeerd moet worden…
– … Ja, of het probleem hoe je al die noten bij de Ideën eigenlijk moet zetten: onderaan de pagina in een kleiner font? Aan het eind van ieder Idee?…
Ik vrees, ik vrees, dat de noten altyd leelyk staan zullen. Ik zag dit reeds in by ’t schryven, maar wist geen andere manier. Achter in den bundel is nog onsmakelyker.
– … een probleem dat uitgevers nog lang zou plagen, en pas zou worden opgelost door de komst van hypertekst.
– Een ander grappig voorbeeld is dat hij denkt dat de Ideën geïllustreerd moeten worden. Hij geeft daar aan zijn uitgever een aantal voorbeelden van.
– Maar dat zijn nu niet bepaald inspirerende voorbeelden:
1. Een dikbeschaduwd vraagteeken met vraagteekens er achter
2. Twee linkerhandschoenen
4. ’n hoop materiaal. (Er mag ’n bundel Ideën tusschen liggen)
7. twee hoopen volks (messen & scharen) telling. Een gehangene wacht op den uitslag.
8. ’n kleine jongen die staccato ’t middelpunt van ’n cirkel aanwyst.
9. ’n teekenaar naar geometrisch model.
15. twee schetsjes. vader met de handen onder de slippen van z’n rok, sigaar, oogglas &c loopt te lanterfanten. achter hem kinderbusten en buste van ’n schoolmeester met plak. Moeder opgedirkt (dansend of coquetterend) achter haar ’n dikke min, slapende. ’t kind valt van haar schoot.
– Idee 1 is dus ‘Misschien is niets geheel waar, en zelfs dat niet.’ Idee 2 ‘Twee linker-handschoenen maken geen paar handschoenen. Twee halve waarheden maken geen waarheid.’ Je mist inderdaad weinig aan het feit dat die plaatjes er niet zijn.
– Multatuli was niet zo’n visueel denker. Toch zou ik me best een rijk geïllustreerde jubileumeditie van de Ideën kunnen voorstellen.
– Ja, hoewel Multatuli zelf hier het idee oppert om al zijn werk als een langlopende reeks Ideën uit te geven.
– Ook daar kan ik me best iets bij voorstellen. Al moet ik dan wel even het armoedige culturele klimaat wegdenken waar we nu in leven en dat maakt dat zo’n project al voor een nog levende schrijver, die nog bij DWDD kan verschijnen, een heel waagstuk is.
– Hoe zou Douwes Dekker het hebben gedaan bij DWDD?
– Niet erg goed, lijkt me. Hij was nu niet bepaald een pleaser. Zelfs met die ontzettende aardige Funke krijgt hij het binnen een paar maanden aan de stok, omdat die man de eindeloze lijst ‘grafschriften op Thorbecke’ durft te kritiseren. Waar bemoeit die Funke zich mee! Hij moet zorgen dat het geld binnenkomt en dat de boeken verschijnen, maar hij moet zich natuurlijk niet verwaardigen ook een mening te hebben!
– Maar dat is toch ook een beetje zo?
– Nou ja, behalve dat Multatuli zich dus wel overal mee bemoeit, ook met Funkes werk. Misschien omdat hij een genie was?
– In ieder geval de eerste helft van dit jaar was Multatuli in een goed humeur. Hij correspondeerde behalve met Funke vooral met zijn vriend Roorda. Die probeert hij zelfs tot een partijtje correspondentieschaak te bewegen:
Antwoord my met ommegaande of gy schaken kunt, en zoo ja of ge my ’t groot genoegen wilt doen een corr. party met my te spelen. Ik speel sedert 40 jaren en blyf altyd zeer middelmatig, maar houd er veel van. Toe, doe het. Het is een groote ontspanning.
Je hoeft niet te kunnen schaken. Als ge wilt, zou ik maken dat ge ’t kunt. Daar heb ik plezier in.
(…) Ik schaak niet beter dan toen ik twaalf jaar was. Myn kleine Nonni won reeds op haar tiende jaar nu en dan een party van my, en ik beweer dat ook zy de bosse niet had.
– Die Roorda blijkt er vervolgens weinig van te bakken. Multatuli stuurt hem een boekje toe, maar dat leest hij kennelijk niet. Op een bepaald moment ontstaat er verwarring omdat Roorda dacht dat je ook de koningin kan rokkeren.
– Hij heeft meer tijd voor hobby’s. Uit de in dit deel opgenomen dagboekaantekeningen van Mimi blijkt dat hij een Duitse gepensioneerde arts heeft ontmoet die er allerlei zonderlinge ideeën over etymologie op nahoudt: op een intuïtieve manier zou je de verwantschap van woorden in allerlei talen kunnen ontdekken.
– Ja, Dekker raakt een tijdje gecharmeerd van de persoon, maar nog veel meer van diens hersenspinsels, die hij binnen korte tijd nog veel meer weet te hersenspinselen:
Dek vindt zyne studie hoogst interessant maar hy met zyn ruime blik neemt de zaak nu in ’t breede op. R spreekt van Tauriers Celten en Slaven D. gaat terug tot ’t sanskriet – of liever in zyn geest zoekt hy ’t verband tusschen alle talen.
Ik [zegt Douwes Dekker in Mimi’s woorden] zie allerlei waaraan ik vroeger niet dacht. ’t Woord Holland bijv. (hij had dat op ’t adres geschreven) ik ben nu toch zeker – ja je zult zeggen wat is zeker? Zeker is dat vaderlijk komt van vader, dat neemt ieder aan. nu bij wijze van spreken ben ik even zeker dat Holland wil zeggen waterland. Hol… hoel… woel…
– Ja, die rare gedachte, dat woorden een soort ‘ware betekenis’ zouden hebben die enerzijds historisch is, maar die je tegelijkertijd zonder veel onderzoek, puur door het aan te voelen, kunt ontdekken, zal nog terugkomen in zijn werk.
– Het idee dat je ieder woord serieus moet nemen, neemt hier een loopje met de schrijver.
– Oké, wat gaan we nu lezen?
– Vorstenschool! Daar is Douwes Dekker in dit jaar voortdurend mee in de weer.
– Ja, of zullen we ons volgende week eerst een verdiepen in Multatuli’s bestaan als schaker? Ik heb daarover hier een curieus boekje van Lodewijk Prins.
– Oké, dan doen we dat volgende week, en de week erna Vorstenschool!
Wouter van der Land zegt
Het blijft een heerlijke serie. Dat Douwes Dekker niet heel visueel was ingesteld blijkt denk ik ook uit zijn locatiebeschrijvingen (ik heb niet veel van hem gelezen). Hij noemt in Max Havelaar ‘Insulinde’ weliswaar een prachtige gordel van smaragd, maar als Max er reist, beschrijft hij eerder de kleverigheid van de modder dan dat hij dat mooie landschap schildert. Vrij veel grote schrijvers excelleren niet in locatiebeschrijvingen, is me opgevallen.
Over voetnoten: in de negentiende eeuw was de boektypografie op een dieptepunt, maar noten zijn in drukwerk wel degelijk elegant en handig te verwerken. Bijvoorbeeld als margenoten. Een misdaad tegen de mensheid is het nummeren van noten per hoofdstuk, maar dan niet het hoofdstuknummer op elke pagina vermelden. Een goede oplossing is om de noten achterin te plaatsen met een leeslint en bij de noten vermelden bij welke pagina ze horen. In de Pléiadereeks wordt dit bijv. gebruikt.