Een Gelders lied
Ik ben uit Gelders bloed!
Geen vleitoon klinkt mij zoet;
Mijn volksspraak, luttel rond,
Geeft nog de klank terug,
Uit onzer vaadren mond.
Bij de eiken, aan de top
Eens heuvels, wies ik op.
In heiden zonder baan,
Leerde ik, ter jacht geschort,
Mijn eerste treden gaan.
Mijn arm is ’t wild geducht:
De reebok helpt geen vlucht,
Het zwijn geen scherpe tand,
Als, in mijn dreigend roer,
Een snelle dood ontbrandt.
Ik smaâ de lauwer niet,
Die ’t koor des Vredes biedt,
Maar schat een andre meer!
De krans, door ’t zwaard verdiend,
Is ook een krans der Eer!
En gesp ik ’t harnas aan,
Ik volg geen vreemde daân;
Op Rossems heldenspoor,
Zweeft mij, in stralend licht,
Het beeld der zege voor.
Ik ben uit Gelders bloed!
Geen vleitoon klinkt mij zoet;
Mijn taal is ongekuist;
Doch, randt haar spotzucht aan,
Zoo klemt zij… als mijn vuist!
A.C.W. Staring (1767-1640)
[ook als laatste couplet gevonden]
Ik ben uit Gelders bloed!
Oprecht is mijn gemoed;
Aan eenvoud heb ik lust;
Met pracht en weeld’ komt zorg;
Genoegzaamheid baart rust.
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter