Lof van Utrecht
Stad, ik ben nietig als een stille plant,
die argeloos ontluikt in uw plantsoenen;
ik schuil in u voor ’t wiss’len der seizoenen
en bloei mijn bloemen in uw warme hand.
Of, nog veeleer ben ik van uw mosgroene,
rustieke torens aan de singelkant
een duif, die er zijn jonge vlerken spant
maar altijd weerkeert in de bladfestoenen.
O stad, ik heb u lief, ik ben uw kind;
ik ken uw parken, kerken en uw pleinen
als een die er verrukt zichzelf hervindt.
Maar ook, zo waar als ik uw kind mag zijn en
dit vers zich duizelend daarop bezint,
wordt uw bestaan bezegeld met het mijne.
Ad den Besten (1923-2015)
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter