Het naakte meisje
Zij ligt, zoo rijk in haar ontroerend naakt,
Zoo argeloos, ontdaan van alle kleêren:
Een kind niet radend wat het doet ontberen
En toch zoo schoon, zoo lieflijk en volmaakt.
Stil, als een bloem in schaduwen ontwaakt
Wier broosheid zelfs het zonnelicht zou deren,
Bloeit haar lichaam: mild-rose voor den teêren
En diepen grond die somberkleurig vlaakt.
Vreemd: haar figuur zoo jong en fijn-gebouwd
Doet niet de wilde hartstochten opbruisen
Van wie haar zoele heerlijkheid aanschouwt
Doch voert zijn denken naar een land van droom
Waar langs een weg de hooge boomen ruischen
En de avondlucht vervuld is met aroom.
J.G. Danser (1893-1920)
uit: Gedichten (1922)
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter