Geest van Utrecht
Zacht klater water in de avondvree
en mensen zitten neder op de rand van een fontein,
Zo roerloos, zo gelaten moet mijn stad wel zijn —
ik vind haar wezen en ik neem het zingend mee.
Want hier liep Warhold, die zijn wilde hart verwon.
Jan van den Doem bleef bruidloos om zijn kathedraal.
Een kerknis was het hemels voorportaal
van Bertken, felle minnares, en zoveel feller non.
Met bloemen, kruisen, van het late licht begaan,
de toren, die zo maatloos hoog verrijst.
Rank als zijn spits zich heft en vroege sterren wijst
ging hunne ziel omhoog en achter sterren aan.
Geest van gotiek en stem van deze stad,
met klank van klokken drijft gij om zijn trans.
De hof verduistert, maar de ogen zijn vol glans,
de monden zwijgen en het jagend hart wordt zat.
Zo wees mij lief en voed een andren gloed
dan in de snel-ontvlamde dwazen schijnt.
Men vindt soms, avondlijk, een licht dat niet verdwijnt:
het Godsrijk leeft bestendig en het kent geen spoed.
Jan Engelman (1900-1972)
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter