De Multatulileescursus (46)
– Uit de Vierde Bundel Ideën spreekt vooral: grote vermoeidheid.
– Huh? Er zijn weinig geschriften in de Volledige Werken die zo polemisch zijn. Vol vuur gaat hij erop in! Heel Nederland krijgt ervan langs!
– Misschien, maar de tekenen van vermoeidheid zijn er voortdurend. Je ziet die combinatie van polemiek en uitputting in zinnen als:
Ook ik hoop niet lang te leven – schoon ik nog veel te doen heb – maar hoef waarachtig van ’t banquet de la vie niet op te staan uit schaamte dat ik te veel genoot, en te weinig bydroeg.
– Dat is natuurlijk een gevolg van Multatuli’s schrijfritme. Doordat hij almaar doorschrijft, is het resultaat afhankelijk van zijn humeur van het moment. Er zijn weinig Nederlandse schrijvers die zoveel humeuren in hun werk laten zien als hij.
– En ik beweer dus dat het overwegende humeur in dit deel dat is van vermoeidheid. Of, zoals hij zelf zegt: verdriet.
– Het is mooi gezegd, maar ik vind het vooral langdradig, dat eindeloze jeremiëren over hoeveel onrecht hem is aangedaan. Ik moet toegeven dat ik af en toe een paar bladzijden heb overgeslagen.
– Ik geef dan weer toe dat als je die klachten uit dit deel zou schrappen, niemand ze zou missen, al is het maar omdat ze in dat oeuvre al zo vaak hebben geklonken. Toch is het ook interessant om ze juist serieus te nemen. De centrale klacht is: waarom word ik, Multatuli, doodgezwegen? Aan de verkoop lag het niet, want al zijn werk vloog de winkel uit:
Een zeer groot deel van ’t Nederlandse Volk heeft alzo m’n werken gelezen. Er kan niet worden verondersteld dat ze gekocht zyn voor scheurpapier – dat goedkoper te krygen is – of voor uitvoer naar Kamtsjatka, waar men geen Hollands leest.
– Je zou eigenlijk moeten weten of andere schrijvers wel uitvoerig werden besproken, en of Multatuli daar dan ongunstig bij afstak.
– Ik vermoed dat hij zelf vond dat dit niet uitmaakte. Misschien was er ander werk dat ook meer bespreking verdiende, maar zijn eigen werk deed dat sowieso.
– Ik ben het wat dat betreft wel met hem eens. Het is een armoedige cultuur waarin het werk van de belangrijke schrijvers niet uitvoerig bediscussieerd wordt. En nog steeds zijn er geen uitgebreide studies over het meeste werk. Alleen Max Havelaar is op veel verschillende manieren besproken, maar naar een boek over, bijvoorbeeld, deze vierde bundel Ideeën zul je vergeefs zoeken.
– Maar waar ligt dat dan aan?
– Hij zelf zei: luiheid en valsheid. Dat lijkt me nog steeds een goede diagnose, met name het eerste. Die valsheid is wat hem betreft misschien voorbij, want hij is geloof ik geen bedreiging meer. Maar de luiheid geldt nog wel. Ik ben de afgelopen weken in ieder geval behoorlijk onder de indruk geraakt van hoeveel onderwerpen hij bespreekt die van groot belang zijn, die je verder nauwelijks ooit behandeld ziet in de Nederlandse literatuur, maar waar ook nooit iemand het over heeft.
Bestryd ik niet overal ’t vervloekte ‘schipperen’… mét genotzucht, een der meest kenmerkende eigenschappen van onze eeuw?
– Ja, dat is het, hij was een groot tegenstander van geestelijke luiheid, de onwil om een schrijver echt te willen begrijpen en als je het dan niet met hem eens bent, in discussie te gaan.
– Hij dacht alleen dat het iets was van zijn eigen tijd en van zijn eigen land, terwijl ik vrees dat het iets universeels is. We zijn als mensen op een aarde geworpen waar we niets van begrijpen en worden geacht een leven te leiden waarvoor ook niemand ons goede instructies heeft willen geven. Het lijkt de meeste mensen geen moer uit te maken; en als iemand anders dan wél serieus met dat soort zaken bezig is, zeggen ze hooguit dat hij zulke mooie boeken schrijft.
– Een opmerkelijk detail vind ik dat hij die klacht over luiheid koppelt aan een nationaal gevoel. Nederland was voor hem, die inmiddels met onderbrekingen al weer enige jaren in Duitsland woonde heel belangrijk:
En smartelyk is het, m’n arbeid bedorven, m’n pogingen zo by voortduring miskend te zien, vooral omdat de oorzaken waaruit die soort van bestryding voortspruit (…) nauw verwant zyn en samengaan met de verwaarlozing van kracht, en de bekrompenheid van blik, die eerlang ons arm land zullen overleveren aan den vreemdeling.
– Nog even wat anders: er zit in dit deel ook een stroompje ‘vieze woorden die niet genoemd mogen worden’. We zagen al dat er in Vorstenschool sprake is van naar bed gaan, en in een later Idee bespreekt Multatuli uitvoerig dat hij bepaalde heel normale zaken van seksualiteit niet kan benoemen omdat hij dan niet fatsoenlijk gevonden wordt.
– Ja, hij speelt daar zelfs mee, door vele bladzijden te wijden aan hoe moeilijk het hem is dan een verhaal te vertellen waarvan de portee inderdaad een vies woord is.
– Bogowonto!
– Ja, het verhaal is over een Javaanse krijgsman die af en toe wonderlijke en zelfs schadelijke manoevres maakt. Achteraf blijkt dan dat dit is omdat de naam van die rivier minder ‘fatsoenlijke’ connotaties heeft.
Agoeng vroeg naar den naam van dien stroom. Het was de Bogowonto.
De betekenis van dit woord – naar ik meen, gegrond op den vorm van ’n rots waaruit een der hoofdbronnen van de rivier ontspringt – is…
– En dan breekt hij af. Lang leve dan de Multatuli-encyclopedie. Wanneer je via Google probeert te achterhalen wat hier bedoeld werd, kom je vanzelf bij die encyclopedie uit. En daaruit leer je dan dat Mimi in 1872 aan Multatuli heeft gevraagd wat er nu eigenlijk op de puntjes moest staan en het antwoord noteerde:
stonde, kutwater of zoiets
– Ja, maar dat hele verhaal, en al dat gedoe om die fatsoenlijke woorden lijkt me zorgvuldig geconstrueerd. Ook dit gaat weer om de weigerachtigheid van Multatuli’s tijdgenoten om ‘de Waarheid’ recht in de ogen te zien, bijvoorbeeld als dit ten koste moest gaan van het burgerlijk fatsoen.
– Mensen zijn voortdurend zo geobsedeerd door allerlei onbelangrijke details dat ze niet aan de raadselen van het bestaan toekomen. Of omgekeerd: ze vermijden die raadselen door te doen alsof het eigenlijk gaat om die details. Zoals fatsoen.
– Wat dat betreft ben ik het dus niet met jullie eens dat dit zo’n saai of vermoeid deel is. Het borrelt, en feitelijk raakt hij dus hier ook weer een heel belangrijke kwestie aan: wat is het toch dat mensen niet geïnteresseerd zijn in de waarheid?
– En toch, zegt hij dat hij aan het eind zo vermoeid is dat hij nu wel weer wat anders wil:
Moe van verdriet, ga ik me in den volgenden bundel wat verpozen met de Geschiedenis van Woutertje Pieterse. Mocht me dan al nooit het geluk te beurt vallen, te vernemen of ze den lezer beviel, toch hoop ikzelf daarin wat rust te vinden, na ’t vermoeiend staren op de al te droevige werkelykheid die m’n gemoed zo bitter maakt.
– Hoera! Woutertje!
– Ja, maar eerst, volgende week terug naar de brieven: de eerste helft van 1873!
DirkJan zegt
“Niet ver van Dekkers huis stroomde daar namelijk de rivier Bogowonto: een naam die Garmt Stuiveling zedig vertaalde met ‘vocht uit het vrouwelijk schaamdeel’. In het Tijdschrift voor Neêrland’s Indië stond in 1847 een anekdote over Diponegoro, de leider van de opstandelingen tijdens de Java-oorlog. Sultan Agoeng, een voorvader van Diponegoro, had eens gezworen dat hij noch zijn ‘aanverwanten’ deze rivier met zijn ‘oorkwetsende’ naam ooit zouden oversteken. Zo kwam het dat ook Diponegoro tijdens de Java-oorlog weigerde de Bogowonto over te gaan.”
Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker (2002) Dik van der Meulen
AV DRepe (@kneistonie) zegt
Dekker schreef met al zijn opgedane ervaringen in de hierarchische samenlevingen toch aan Jan Publiek de wonderlijke mogelijkheden toe om alle zaken recht te zetten.
Een gewoon genie als Charles Dickens deed dit niet.