De poëzie van Tonnus Oosterhoff wordt door bijna iedereen die Nederlandse poëzie leest bejubeld, maar is daarbuiten bijna niet gekend. Oosterhoff schrijft gedichten zoals ze nooit eerder geschreven zijn – gedichten die bijvoorbeeld letterlijk bewegen, of waarin woorden zijn doorgestreept – en ik geloof dat dit betekent dat men hem moeilijk vindt.
Wanneer je gedichten als puzzels ziet die je moet oplossen, of als een verhaaltje dat je moet kunnen samenvatten, zijn ze ook moeilijk. Wanneer je ze leest als taal op hoge spanning, valt dat weg. Je hoeft niet alles te begrijpen, je hoeft alleen maar te genieten.
‘We organiseren een antifascistische avond’ staat in De ingeland, zijn debuutbundel. Het drukt vooral een sfeer uit, van een broeierige avond waarin geweld en tegengeweld in de lucht hangen. De regels waarin er daadwerkelijk sprake is van geweld – vermoedelijk het geweld dat de antifascistische avond heeft uitgelokt – gebeurt dat heel laconiek: een en ander werd gepleegd door ‘inventieve jongelui’ en de persoon in kwestie werd later ‘ook nog’ neergestoken. Verder is er veel sprake van het weer: het regent alleen accordeon, het is zacht, de nacht heeft koude handen maar de aarde rolt opzij.
En voortdurend is er sprake van horizontale of verticale beweging: de avond valt, moeders rijden (waarna drie steeds dieper ingebedde bijstellingen komen met voor, voor, achter), langs de Bachweg, neergestoken, en dan dus die nacht die het heelal is die de aarde aanrandt.
Gezellig is het niet, wel een onvergetelijke brok taal.
Laat een reactie achter