Het is moeilijk om Nederlandse taalschrijvers te vinden die niet af en toe uithalen naar Japke-d. Bouma, de journaliste bij NRC die al enkele jaren furore maakt met haar kritiek op kantoortaal. Peter-Arno Coppen heeft eens een column tegen haar geschreven, Jan Stroop verwijst wat vermoeid naar haar in een lezing (‘weer een column over taalergernissen’), Milfje sneert af en toe naar haar, en onlangs heeft zelfs de beminnelijke taaljournalist Gaston Dorren een blog over haar geschreven, waarin hij uitlegt waarom hij in zijn boek Babel de uitdrukking ‘de taalvrijheid naar de japkedee’ helpen, introduceert.
Een van de sympathieke kanten van de Nederlandse taalcultuur is dat er betrekkelijk weinig gemopperd wordt. Wie in een goede krant of maandblad over taal wil schrijven, moet liever niet te veel klagen over ’taalverloedering’ en de hopeloosheid van de jeugd. Hoe verheugder je reageert op iedere taalverandering, des te beter je kansen een taalcolumn te krijgen. Dat is fijn, want de meeste zurigheid leidt tot niets: altijd gemopper over altijd hetzelfde. Maar de andere kant ervan is dus dat iedere klacht gemeden moet worden als een cappuccino bij een Italiaans diner.
Dorren legt geloof ik goed uit wat de bezwaren van de antimopperaars tegen Bouma zijn:
Bouma droomt van een vrije taal. Hé leuk, ik ook! Maar volgens mij is de taal vrij als de taalgebruikers dat zijn. Bouma wil ze juist een beetje tot de orde roepen. Dat is hetzelfde (heel in het klein dan) als vóór een vrije pers zijn, maar niet per se voor vrije journalisten. Dat is natuurlijk een rare persvrijheid. Daarom heb ik weinig met taalvrijheid à la Bouma. Sterker nog: volgens mij helpt ze die juist naar de japkedee.
Weinig betekenis
Maar dat hij het goed uitlegt, betekent nog niet dat het ook juist is. Een belangrijke factor is geloof ik dat Bouma’s werk heel populair is onder mensen die zelf op kantoor werken, en eindeloos naar allerlei vergaderclichés luisteren. Een belangrijke factor is ook dat het inderdaad gaat om clichés. Je kunt dan zeggen, met Dorren,
Eeuwen geleden begonnen sommige mensen te zeggen dat ze ‘het over een andere boeg gooiden’. De Japke-d.’s van toen vonden dat een dor en hol cliché. Nu is het gewoon een uitdrukking. Zo gaat dat: de clichés van gisteren zijn de taalrijkdom van vandaag.
Maar dat is natuurlijk helemaal geen argument tegen het gebruik van clichés. Je kunt er best op aandringen dat mensen proberen zich wat oorspronkelijker uit te drukken en niet eindeloos vaak almaar weer hetzelfde te herhalen, vooral als het herhaalde de eerste keer al weinig betekenis had.
Spot
Er wordt op kantoren heel veel gewauweld. Je moet wel héél veel van taal houden om dat vreugdeloze gewauwel te waarderen. Ja, zo groot is je liefde voor taalvariatie dan, dat er geen ruimte meer over is voor stijlgevoel.
Natuurlijk is vanuit een bepaalde, wetenschappelijke blik, die neiging van mensen om elkaar eindeloos niets te zeggen als ze eenmaal samen in een kantoortuin verkeren, ook razend interessant. Je kunt het onderzoeken en voor zover je geneigd bent je aan zoiets te ergeren, kun je die ergernis tijdens je onderzoek beter onderdrukken. Maar dat betekent niet dat alle andere mensen ook blijmoedig moeten roepen: oh, wat interessant! als iemand het advies geeft om lekker in je kracht te gaan staan.
In mijn ogen is de kern van Bouma’s boodschap niet zozeer dat je dit of dat niet zou mogen zeggen, maar dat je zou moeten overwegen om dingen af en toe op een andere manier te zeggen. In die zin is haar werk dus een pleidooi voor meer variatie en niet voor minder. Natuurlijk is het aardig als taalgebruikers vrij zijn (dat zijn ze trouwens vanzelf, daar hoef je weinig aan te doen), maar wanneer ze zelf er met al hun vrijheid voor kiezen om in een tredmolen te stappen, mag je daar best af en toe de spot mee drijven.
Jos Houtsma zegt
Dat “gewauwel” op kantoren is natuurlijk een manier om macht uit te oefenen. De kritiek daarop kun je zien als een manier om dat onderuit te halen.
Peter-Arno Coppen zegt
Marc, je trapt nu volgens mij, althans met betrekking tot mijn column, in de journalistieke val dat je de zaken enigszins uit het lood trekt. Mijn column was gericht tegen één voorbeeld dat door Japke-d. Bouma als het ergste voorbeeld van managersjargon ooit gepresenteerd werd (al snap ik ook wel dat dat overdrijving was), maar dat ik bij nader inzien best een duidelijk voorbeeld vond. Daar knoopte ik de voorzichtige stelling aan vast dat het allemaal wel wat gemakzuchtig begon te worden, dat bespotten van managersjargon. In de discussie op de sociale media werd mij vervolgens structureel voor de voeten geworpen dat ik het gehele oeuvre van mevrouw Bouma hiermee had “afgeserveerd”.
Ik zal tegenover iedereen het recht van anderen verdedigen om te spotten met taalverschijnselen, maar dat betekent natuurlijk niet dat spot zelf niet af ten toe (de term ‘af en toe’ duikt ook op in jouw column) bespot mag worden.
Overigens vind ik het een sympathieke poging tot verdediging van Bouma’s campagne tegen managersjargon, dat je het uitlegt als een pleidooi voor taalvariatie. Sympathiek, maar ik vrees dat het haar niet zozeer om variatie gaat maar om ‘gewoon doen’. In die context van kantoren en managers lijkt me iedere, ook volstrekt originele taalvondst meteen besmet.
Het idee dat er te weinig variatie in clichés zou zitten volgt natuurlijk een beetje uit de aard van het begrip, maar het lijkt ook enigszins ontkracht te worden met iedere nieuwe bundel die Japke-d. hierover uitbrengt. Ik neem tenminste aan dat de opeenvolgende bundels niet telkens dezelfde voorbeelden herkauwen, maar steeds meer onderstrepen wat er toch voor een enorme variëteit aan kantoorclichés bestaat. Nog even en het is cultureel erfgoed.
En nog even voor de duidelijkheid, niet zozeer aan jou gericht, maar omdat deze reactie weliswaar in de kolommen van Neerlandistiek met zijn genuanceerd denkende lezers, maar toch ook in de openbaarheid verschijnt: ik wil met de vorige alinea niet te boek staan als een pleitbezorger van alle managersjargon.
Marc van Oostendorp zegt
Jouw column noem ik dan ook alleen in het voorbijgaan, als een voorbeeld van het feit dat bijna niemand die ‘voor het algemene publiek’ schrijft over taal, de verleiding kan weerstaan om een keer iets onaardigs te zeggen over Bouma.
Mijn idee is dat het bespotten van managersjargon alleen maar zo gemakzuchtig kán zijn omdat het een bepaalde laag in de samenleving ook echt in zijn greep zijn. Wij aan de academie krijgen daar alleen maar in de verte iets van mee. Over de interpretatie van Bouma’s pogingen – gaat het nu om ‘gewoon doen’ of het promoten van variatie – zijn we het oneens. Ik heb als bewijsmateriaal in ieder geval de reactie op Gaston Dorrens tweet, die hij in zijn stukje citeert en ik in de mijne. Ze beweert in ieder geval zelf dat het gaat om vrijheid.
Wouter van der Land zegt
Uit de boektitels van Japke-d valt af te leiden dat haar columns in de eerste plaats bedoeld zijn ter vermaak: lachen om modieus taalgebruik en opgeblazen jargon. De ergernis lijkt me grotendeels gespeeld om zo een herkenbare en bundelbare serie columns te kunnen schrijven. Als het inderdaad een oproep om te variëren is, gebeurt dat in een vorm die steeds herhaald wordt.
Een van de boektitels luidt ‘Mag ik even iets tegen je aanhouden?’ Dat is ritmisch een mooi zinnetje, met drie dactylen achter elkaar en de klankherhaling ‘even’-’tegen’ versterkt dat effect nog. Hij doet bijvoorbeeld denken aan ‘De Donkere Kamer van Damocles’. Die titelkeuze lijkt me (begrijpelijk maar) hypocriet, want het succes van het zinnetje komt ongetwijfeld door het regelmatige ritme en de klankherhaling.
Hans zegt
Fijne discussie. Alsof Mick Jagger en Paul McCartney praten over of de uitvoering van het nummer E-mail to Berlin van het gelegenheidsduo Double Date tot de serieuze muziekcultuur behoort. Als er een journalistieke val is, dan die van de komkommertijd die blijkbaar ook bij Neerlandistiek verwijlt. Grunberg reageerde eens op een collega-schrijver die een aanval had op een andere schrijver die geen goede literatuur zou schrijven. Grunberg vond – vrij vertaald – dat als je pijlen op iemand richt, je wel de juiste moet kiezen. Een nuttig advies, blijkt ook hier vandaag maar weer eens.
DirkJan zegt
Ik vind het leuk dat niet zozeer Japke-D wordt verdedigd, maar nu eens al die vrije taalliberalen worden aangevallen. Diep in ieders hart zitten taalvoorkeuren en -afkeuren, ook al wil niet iedereen die onder het mom van taalrelativsime erkennen of laten zien. Ik stoor me ook met een glimlach aan al dat jargon, maar vind ook vrijheid blijheid.
Het valt me ook steeds meer op dat zoveel mensen zo graag elkaar napraten op Twitter en in modieuze clichés grossieren. Mensen willen niet uniek zijn, nee, ze willen juist op elkaar lijken! Net als al die taalliberalen met allemaal dezelfde mening.
Peter-Arno Coppen zegt
“al die vrije taalliberalen”
Drabkikker zegt
Net als dat je zowel tegen boerka’s als tegen een boerkaverbod kunt zijn, is het ook volstrekt mogelijk om zowel bepaalde taaluitingen lelijk te vinden als in te zien dat taal nu eenmaal leeft en continu evolueert. Had ik dit boekje van onderhavige auteur et al. al eens aangeraden?
Marc van Oostendorp zegt
Macht speelt natuurlijk wel degelijk een rol. Het zou mij ongepast lijken als de NRC een serie columns begon met humoristische kritiek op de clichés die laten we zeggen daklozen tegen elkaar gebruiken. Een deel van de legitimatie van het werk van Bouma zit bij nader inzien toch ook wel in het feit dat het gaat over mensen met allemaal betrekkelijk goede banen (in ieder geval in hun eigen ogen).
Peter-Arno Coppen zegt
Ik geloof dat “ongepast” niet zozeer de kritiek op het werk van Japke-d. is. Die kritiek uit taalkundige hoek gaat volgens mij eerder over (taalkundige) oppervlakkigheid, iets van gemakzucht, en een zekere eentonigheid. Los van de vraag of dat allemaal terecht is natuurlijk.
Wouter van der Land zegt
Het lijkt mij ongepast wanneer je in het NRCH managers met naam en toenaam de prijs van de ergste tweet van het jaar toewijst vanwege woorden als ’transparantie’, zoals Coppen besprak. Ongefundeerd afkraken hoort niet bij een kwaliteitskrant.
Over daklozentaal kun je best een column schrijven, bijvoorbeeld dat ze bij het bedelen vaak een specifiek bedrag en een doel noemen, alsof ze een communicatieadviseur hebben: ‘Heeft u ’n euro om te kunnen overnachten/voor ’n kop koffie?’
Joris van Zundert zegt
Ik doe net een rondje blogs, reacties, tweets die gaan over dit onderwerp. Zijn er ook nog taalpragmatisten onder de levenden? Dat kantoorjargon gaat helemaal niet over stijl en leuk, dat gaat over hypes in het jargon om hiërarchieën van macht te bekrachtigen en over de taalrituelen die daar bijhoren. Veel kantoorclichés zijn codetaal om aan te geven wat wel en niet wenselijk is in de ogen van baas en bovenbaas en hebben helemaal niets met inhoud of taalstijl te maken. In dat perspectief breekt Japke-D een lans voor vrijheid en weerbaarheid in de kantoortuin, Ik geloof alleen niet dat ze zich dat zelf beseft. Maar het is vooral stuitend om te zien dat linguïsten onder het mom van taalvrijheid volledig voorbij gaan aan de malafide pragmatische kant van de zaak.
Peter-Arno Coppen zegt
“Het mom van taalvrijheid” wordt dus blijkbaar door iedereen gedragen (althans volgens deze discussie). Dat kantoorclichés voor een groot deel uit malafide codetaal zou bestaan geloof ik net zo min als dat het allemaal oubollig, of opgeblazen, of slordig is. Van alles een beetje, zou ik zeggen. Of is dat te pragmatisch?
Harry Reintjes zegt
oeps, in zo’n hoogwaardige discussie: “ik stoor me” en “ze beseft zich niet”. ?????
Micah zegt
Het wordt hier een potje “voor of tegen Japke-D”, terwijl haar column denk ik vooral bedoeld is om aan het denken te zetten over taal en absurditeiten in de kantooromgeving. Sommige metaforen die in de kantoortuin gebezigd worden, zijn clichés en daar kunnen we hartelijk om lachen. Straks zijn het misschien standaard uitdrukkingen en lachen we weer om andere clichés. Veel van Japkes columns gaan echter een slag dieper: dan gaat het om verhullend en nietszeggend taalgebruik dat dynamisch en modern moet klinken, maar waarbij volstrekt niet duidelijk is wat er van een werknemer verwacht wordt of wat hij kan verwachten van zijn werkgever. En soms is het wel duidelijk wat van de werknemer verwacht wordt of wat hij kan verwachten, maar is datgene zelf zo absurd. Ik moet vaak hartelijk lachen, niet alleen om Japkes columns, maar ook om de voorbeelden die haar lezers aandragen. Het is zo pijnlijk herkenbaar.
albert lubberink zegt
Wat fijn dat we taal hebben om over te discussiëren.