Door Marc van Biezen
Onno Blom laat in Het litteken van de dood, zijn biografie van Jan Wolkers, zien dat Wolkers geen onwaarheid sprak toen hij in de herfst van 2006 de toen net aangestelde biograaf meedeelde: Niemand is dichter bij de waarheid gebleven dan ik. Mijn leven en werk zijn één. Blom toont in zijn boek aan dat veel gebeurtenissen en verhalen in Wolkers’ romans en verhalen zich inderdaad werkelijk zo hebben afgespeeld in Wolkers’ leven. Ook blijken dialogen soms uitgeschreven gesprekken te zijn, die Wolkers heimelijk opnam op cassettebandjes: met familieleden in aanloop naar De doodshoofdvlinder, met zijn ex-vrouw Annemarie Nauta ter voorbereiding op Turks Fruit. Ook gebruikte hij brieven aan en van geliefden en vrienden, en zijn dagboeken.
Uiteraard is niet al het materiaal in de boeken autobiografisch – Wolkers vulde zijn herinneringen aan met fictie. Daarmee is Wolkers een voorbeeld van een schrijver van zgn. autofictie.
Soms loog Wolkers de waarheid – hij verzon in een interview over De kus een reis naar Indië die hij gemaakt zou hebben met een vriend – of maakte hij een dubbele waarheid, bijvoorbeeld in het geval van Annemarie Nauta; in interviews benadrukte hij dat Olga uit Turks Fruit niet samenvalt met Annemarie, in Werkkleding publiceerde hij naaktfoto’s van Annemarie met als ondertitel: de werkelijkheid uit Turks Fruit. Dit verschijnsel van een dubbel beeld komt minstens nog eenmaal voor bij Wolkers: namelijk in het geval van het opgraven van de stoffelijke resten van zijn broer Gerrit. Het feit dat Wolkers over deze gebeurtenis verschillende verklaringen heeft afgelegd, blijft in de biografie onbesproken.
Toen Wolkers’ vader overleed, werd het familiegraf geruimd. Daarbij werden de botten van zijn broer Gerrit, die in de hongerwinter was overleden, en zijn kleine zusje Beatrix opgegraven. Wolkers gaat naar het kerkhof als de ruiming bezig is. Hij wil de schedel van Gerrit zien om te kijken of hij die aan zijn voortanden kan herkennen. De schedel krijgt hij niet te zien. In zijn dagboek schrijft hij op 15 november 1976:
Rechts op het gazon, vlak bij het kerkje, ligt een hoop aarde. Ik zie er een paar botjes in zitten. Ik dacht een stuk van een sleutelbeen van een klein persoontje en een koot van de grote teen van een volwassen mens. Je komt nooit te weten of dat nou van je broer en zuster is.
In De doodshoofdvlinder (1979) lezen we:
‘Een schedel kan je wel vinden’, zei de doodgraver aarzelend.
‘Hebt u hem gevonden,’ vroeg hij en keek de doodgraver van onderaf aan.
Met zijn rustige grijze ogen keek de doodgraver hem aan en terwijl hij naar hem bleef kijken zei hij langzaam, ‘Die heb ik wel gevonden. Die heb ik dus gevonden in de aarde. Die heb ik eruit gehaald en een gaatje dieper gestopt.’
(…)
Hij wist dat hij de schedel zou herkennen aan de voortanden van zijn broer. Gelijkmatig en sterk, met een klein beetje ruimte ertussen. Hij had die schedel wel willen laten opgraven om te zien of het werkelijk waar was.
De ware versie, die ook wordt beschreven in Het litteken van de dood, en de romanversie liggen dus dicht tegen elkaar aan: in beide gevallen mislukt de missie. Maar dan wordt Wolkers geïnterviewd voor de documentaire film De onverbiddelijke tijd (1996)waarin hij een heel andere, niet in de biografie genoemde, waarheid verkondigt:
Toen mijn vader begraven werd
ze hadden een graf waar mijn broer in lag
toen werd hij opgegraven en ik ben erheen gegaan
Ik heb de schedel van mijn broer dus gezien toen
en wat er dan door je heen slaat aan beelden
van wat nog levend is in je van die jongen
dat is zoiets waanzinnigs tegenover dat gebeente
waarvan ik de tanden herkende met het spleetje ertussen
en die gedachte aan hem, dat is de eeuwigheid
Blom legt in Het litteken van de dood de waarheid van Wolkers naast het literaire werk van Wolkers
en eindigt zijn biografie met de vaststelling dat Wolkers in zijn werk inderdaad dicht bij de/zijn waarheid bleef, maar kennelijk hanteerde Wolkers zelf soms verschillende versies van zijn eigen waarheid.
Laat een reactie achter