De fonologie! Het is mijn eigen specialisme van de taalkunde, de klankleer. Zo’n honderd jaar geleden bracht het dé vernieuwing in de taalkunde, omdat de fonologen lieten zien hoe je ook de taal van de eigen tijd op een wetenschappelijke manier kunt bestuderen.
In de negentiende eeuw was de historische taalkunde enorm succesvol. De grootste intellectuele ontdekking van de taalwetenschap stamt uit die tijd: dat je door nauwkeurige vergelijking van talen duizenden jaren terug kunt gaan in de geschiedenis. Dat je zo de taal kunt reconstrueren die de moeder is van vrijwel alle talen van Europa, maar ook van een groot deel van Azië, het Indo-Europees.
Kon je zoiets precies en wetenschappelijks ook doen voor de niet-historische kant van taal, de manier waarop een taal op een bepaald moment in elkaar zit. De fonologen waren de eersten die ontdekten hoe dat kon, misschien wel doordat de fonologie een relatieve ‘aardse’ subdiscipline is, met duidelijke verbanden met de fysiologie van de mens en de fysica van het spraakgeluid. Eind de jaren vijftig werd onder leiding van de beroemde Amerikaan Noam Chomsky de leiding overgenomen door de syntaxis, de leer van de zinsbouw. Als ik het goed zie is de grammaticadiscipline die momenteel het meest bloeit die van de betekenisleer. Van klanken, naar zinsbouw, naar betekenis: een weg naar de steeds abstractere dimensies van taal.
Instinctmatig
De fonologie is daarmee gaandeweg minder populair geworden – een hoogleraar Nederlandse Taalkunde vertelde me ooit dat ze wat hem betreft geen onderdeel uitmaakte van de taalwetenschap – maar het profiteert anderzijds nog steeds van de voorsprong die ze heeft opgebouwd en van het feit dat het over iets gaat dat relatief concreet is. Of iets een a of een i is, ja, zelfs of iets een klinker is valt tot op zekere hoogte te meten. Wat er gebeurt in iemands hersenen als hij een a of een i hoort, valt dan ook wat preciezer vast te stellen.
De Italiaanse fonoloog Mirko Grimaldi schreef er een aardig boekje over, Il cervello fonologico (Het fonologisch brein), waarin hij in kort bestek samenvat wat we weten over hersenen en wat over de manier waarop de taalklanken in ons hoofd zijn opgeslagen. Ook sommige andere dieren kunnen wel verschil horen tussen de a en de i, maar het menselijk brein is daartoe bijzonder geschikt.
Aardsheid
Dat geldt al voor het brein van de jongste baby. Pasgeborenen reageren al anders op hun moedertaal dan op volkomen vreemde talen: ze letten al beter op als iemand in hun omgeving hun moedertaal spreekt. Niemand heeft ze verteld dat dit nuttig is, ze weten, instinctmatig, kennelijk al dat er verschillende talen zijn en dat ze van sommige talen meer te verwachten hebben dan van andere.
Wat Grimaldi’s boek duidelijk maakt is dat je de manier waarop die oude fonologen klanken analyseerden goed kunt gebruiken wanneer je de resultaten van hersenonderzoek probeert te interpreteren. Zo weten we door nauwkeurige analyse van talen allang dat klinkers en medeklinkers niet de kleinste bouwstenen van de taal zijn: ze hebben zelf een interne structuur, die ongeveer bestaat uit een aantal aspecten van hoe die klanken worden uitgesproken. De s, de z, de t, de d en de n hebben bijvoorbeeld een aantal zaken met elkaar gemeen: dat is omdat ze allemaal de instructie (het ‘kenmerk’) Coronaal bevatten die zegt dat ze met de tong bij de corona, vlak achter de tanden, worden uitgesproken. Grimaldi laat zien dat je zo niet alleen de manier waarop talen werken kunt begrijpen (die coronale klanken kun je bijvoorbeeld onder sommige omstandigheden betrekkelijk makkelijk laten vallen: de knech is aan het lope), maar we weten inmiddels ook dat dit daadwerkelijk de manier benadert waarop klanken in het hoofd zijn opgeslagen: als bundels instructies aan de uitspraakorganen.
Dat taal bestaat uit klinkers en medeklinkers en klemtonen en lettergrepen spreekt misschien wat minder tot de verbeelding dan dat er ook sprake is van zoiets diepzinnigs en ongrijpbaars als betekenis. Maar juist door die aardsheid hebben we in de loop van de afgelopen eeuw veel grip gekregen op hoe deze dimensie van taal in elkaar zit. Dat laat Grimaldi heel aardig zien.
Mirko Grimaldi. Il cervello fonologico. Bussole: Carocci, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Henk Smout zegt
Meten is weten: “ja, zelfs of iets een klinker is valt tot op zekere hoogte te meten”. Is die “zekere hoogte” bij liquidae als syllabedrager meetbaar?
De n met de tong vlak achter de tanden? Het Nederlandse accent spreekt de n met een brede achtergehouden tongpunt.
Harry Reintjes zegt
Dz zn s btr n snllr t bgrpn mt klnkrs. In de geschreven taal lukt het aardig deze zin uit te spreken, Uitgesproken zonder klinkers is het ktrwls. Brein? Fonologie of andere discipline?
Marc van Oostendorp zegt
Nee, dat is fonologie (al komt het in dit boek niet aan de orde). Het verschil tussen klinkers en medeklinkers is er in alle talen en overal zijn de medeklinkers veel sterkere dragers van zogeheten ‘lexicale’ inhoud. Er zijn natuurlijk talen (bv. de Semitische talen) die wat jij nu als grapje doet systematisch hebben gemaakt en nooit klinkers schrijven. Het omgekeerde bestaat niet.
Harry Reintjes zegt
dank voor antwoord en uitleg