Door Mathijs Sanders
Wat vermag de studie van literatuur in een tijd waarin de Geesteswetenschappen zwaarder onder druk staan dan ooit tevoren en waarin kennisgebieden door politieke krachten uit elkaar worden gedreven? Een recente Nederlandse roman laat zien hoe wetenschappers zich inzetten voor een creatief samenspel van uiteenlopende disciplines. Literatuur en literatuurwetenschap kunnen daar een bemiddelende rol bij spelen.
De mooiste hoofdstukken van de sprookjesachtige roman De vrolijke verrijzenis van Arago van Tomas Lieske spelen zich af in Leiden rond het jaar 1922. Na een reeks wonderbaarlijke omzwervingen in het grensgebied van Oostenrijk en Italië wordt de vijftienjarige wees Lise samen met haar pleegmoeder Simone Werner en de vos Arago – die na een aanrijding in de Dolomieten op wonderbaarlijk uit de dood is opgestaan – opgenomen in het huis van de Nederlandse natuurkundige Paul Ehrenfest. In die levendige en liefdevolle sociale omgeving maakt zij kennis met vooraanstaande natuurkundigen als Niels Bohr en Willem de Sitter. In de open sfeer van het Ehrenfesthuis wordt Lise spelenderwijs betrokken bij vrije uitwisseling van ideeën over uiteenlopende onderwerpen als de kwantummechanica, de kosmologie, de wiskunde en de Nederlandse taal. Het gezelschap vormt een kleine Republiek der Letteren, een intellectuele ruimte waar kennis wordt gedeeld, de scheidslijnen tussen verbeelding en wetenschap niet scherp getrokken worden en fanatisme uit den boze is. De wetenschappers zijn overtuigd van de betrekkelijkheid van hun ideeën en van de kracht van de verbeelding. Hun intellectuele bevlogenheid krijgt vorm in levendige conversaties, waar ook kinderen in worden betrokken. Kinderen – zo luidt de onuitgesproken opvatting – beschikken immers over de gave van de verwondering, over het vermogen om te begrijpen wat zij niet kunnen verklaren. Lise leert van de wetenschappers dat mensen zich niet moeten laten begrenzen door wat geldt als zekere kennis. In het Ehrenfesthuis aan de Leidse Witte Rozenstraat werden volgens de verteller geen meningen opgedrongen, ‘er werd uitgelegd waarom de een er zus over dacht en de ander zo.’
De vrolijke verrijzenis van Arago is onder veel meer ook een historische roman, waarin een episode uit de geschiedenis van de natuurwetenschappen wordt opgeroepen. Het verhaal gaat over de menselijke kant van het wetenschappelijke bedrijf, dat anno 1922 nog niet werkelijk een bedrijf was. Zo kan het gebeuren dat Willem de Sitter op een maandag samen met Lise een schaatstocht maakt over de Wijde Aa. Hij verdomt het namelijk om na voltooiing van zijn verslag van de Sterrewacht, ‘met alle cijfers en alle prestaties keurig vermeld’, ook nog eens allerlei formulieren met dezelfde gegevens in te vullen voor de curatoren van de universiteit. Willem de Sitter – zowel het romanpersonage als de historische persoon (1872-1934) – is een intrigerende figuur. Voor hem staan er geen schotten tussen zijn eigen domein – de wiskunde, de hemelmechanica – en andere kennisgebieden, zoals die welke zich buigen over de menselijke ziel, de taal en de kunsten. Voor de wetenschappers in De vrolijke verrijzenis van Arago telt het onderscheid tussen de ‘twee culturen’ die C.P. Snow in 1959 onderscheidde – het onderscheid tussen de sciences en de humanities – niet.
Dat brengt mij bij de Nederlandse neoliberale onderwijspolitiek, die na de aanbevelingen van de Commissie Van Rijn, enthousiast ontvangen door minister Ingrid van Engelshoven, in een volgende fase is beland. Het voorstel en voornemen om de bèta-technische universiteiten een forse financiële impuls te geven ten koste van de algemene universiteiten zal vooral de Geesteswetenschappen hard raken. De geringschatting van de letteren door politieke bewindslieden kent een lange traditie, maar door de giftige cocktail van populisme, internationaal consumentisme en cynisch liberalisme zijn we het nieuwe academische jaar begonnen met een strop om de nek. De politieke lobby vanuit de Geesteswetenschappen heeft weinig effect gesorteerd. Een ontwikkelde culturele smaak levert nu eenmaal geen stemmen op. Of een diepgaande kennis van de kwantumfysica dat wel doet is overigens maar zeer de vraag. Willen we als wetenschappelijke cultuur het hoofd boven water houden, dan moeten we schouder aan schouder weerstand bieden tegen het huidige politieke klimaat. Beter dan naar Willem Otterspeer, die in zijn pamflet Weg met de wetenschap (2015) stelde dat natuurwetenschap en universiteit elkaar niet verdragen, luisteren we naar de wijze woorden van Marleen Kamperman, hoogleraar Scheikunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, die in de Volkskrant (26 maart 2019) protesteerde tegen de afbraak van de alfawetenschappen:
Een samenleving waar alleen geld is voor nanotechnologie, waar iedereen die een beetje kan nadenken rocket scientist moet worden, is een samenleving op weg naar faillissement. Vol slimme rekenaars zonder cultureel besef, zonder historisch besef, zonder filosofische basis. Geen idee van de wereld buiten hun laboratorium, buiten hun computerschermen. Bovendien niet in staat om de resultaten van hun onderzoek begrijpelijk op te schrijven.
Het is een passage die niet had misstaan in De vrolijke verrijzenis van Arago.
Solidariteit tussen wetenschapsgebieden is harder nodig dan ooit. Wat de roman van Tomas Lieske zo ontroerend maakt is dat wetenschappers als De Sitter en Bohr zich met evenveel belangstelling buigen over de omloopbanen van de manen van Jupiter als over de vraag naar de functie van imaginaire getallen of naar het bestaan van beschermengelen. In een tijd van politieke polarisatie is het belangrijk om de eenheid van de wetenschappen en hun dienstbaarheid aan de samenleving te benadrukken.
Het zal u niet verbazen dat mijn verhaal uitloopt op een pleidooi voor de vitale aanwezigheid van literatuur en literatuurbeschouwing binnen de universiteit. Literatuur is namelijk bij uitstek het brandpunt van ongedeelde kennis. Als weinig andere genres is de roman in staat om uiteenlopende stemmen en visies tot klinken te brengen en om dat wat niet bestaat tot levend bestaan te denken door middel van ons voorstellingsvermogen. Zo laat De vrolijke verrijzenis van Arago zien hoe natuurwetenschappen en wijsbegeerte tijdens het interbellum samenhingen, hoe het denken het niet kan stellen zonder taal, hoe mogelijkheidszin een denkstijl werd en hoe er kan worden nagedacht over de grenzen van het weten.Voor natuurwetenschappers kan het lezen van die roman een verrijkende ervaring zijn, niet alleen omdat het boek een intrigerende episode uit de geschiedenis van de natuurwetenschappen oproept, maar ook omdat het de kracht van de verbeelding toont en de waarde van de verwondering.
Letterkundigen zijn verbinders tussen teksten en lezers; hun belangstelling geldt al lang niet meer uitsluitend dé betekenis van dé tekst, maar de veelsoortige affectieve, cognitieve, intellectuele en sociale relaties die mensen aangaan met literatuur. Zij bestuderen niet wat literatuur is, maar wat literatuur doet. Zij dragen zorg voor de overdracht en duiding van teksten in een maatschappelijke context. Het is hun taak om het gesprek over literatuur en wetenschap op gang te houden, zowel binnen als buiten de collegezalen. Wetenschap is een huis met vele kamers, zo luidt de gemeenplaats. Laten we de deuren van dat huis wijd openzetten en iedereen welkom heten.
‘Kom binnen, kom binnen. Dag lieve Simone. Jij bent Lise. Dag Lise. Ik ben blij dat je er bent.’ Lise voelt hoe hij haar hand grijpt en hoe hij haar dansend door de gang naar een kamer voert. Lise en ik horen allebei hoe ergens bij de buitendeur haar aanvankelijke beeld van professor neef Paul lachend en opgelucht in scherven valt.
Deze tekst is de bewerking van een lezing, gehouden tijdens het Letterenfestival van de Rijksuniversiteit Groningen op zaterdag 14 september 2019. Met dank aan Janine R. Mooij en Marieke Winkler voor hun aanmoedigingen en commentaar.
Laat een reactie achter