Door Lauren Fonteyn
Een van de simpelste dingen die je kan doen om een taalkundige een diepe zucht vol Weltschmerz te doen slaken, is iets zeggen over spelling of punctuatie en doen alsof dat over taalkunde gaat. Ik kan dat bevestigen. Als ik pakweg op date zou zijn, ofzo – en ik ben er helemaal klaar voor, onderbroek met klein strikje aan enzovoorts – en het zou over Engelse taalkunde gaan (want #mijnpassie), en mijn gezel zou zeggen “de Engelse taal is al 400 jaar niet veranderd” – ja dan zou er gewoon iets bréken in mij. Sterker nog: als iemand vijf keer “de Engelse taal is al 400 jaar niet veranderd” in de spiegel zegt, dan verschijnt mijn patroonheilige Professor Helen de Hoop om te zuchten: “Spelling. Spelling. Spel-ling. Dat heeft helemaal niets met taal te maken.” En toch zit ik hier weer, voor de tweede keer, met een verhaal over spelling en punctuatie.
Ik zou niet willen beweren dat de regels van de Nederlandse schrijftaal totaal nergens op slaan, maar er zijn wel een paar voorbeelden waarvan ik me afvraag of ze wel zo handig zijn. U herinnert zich misschien nog het bescheiden relletje dat uitbrak na de spellingshervorming in 2005, toen bleek dat appel en appel plots hetzelfde geschreven moesten worden. Als u ook even terug moest gaan om de eerste keer appel en de tweede keer appel te lezen (en dus niet twee keer appel) dan is het ook meteen duidelijk hoe handig dat is.
Zelf vind ik het leven net dat kleine beetje plezieriger sinds het zo is dat je een spoedappel kan aanvragen bij de rechtbank, en dat er dan een appelrechter daar een beslissing over moet maken (Een spoedappel! Bij de appelrechter! DE APPELRECHTER!). Maar u kan zich best voorstellen dat de overwerkte appelrechters daar nu niet bepaald op zaten te wachten. En verder ook niemand anders, trouwens. Het Genootschap Onze Taal deed dan ook meteen een appel op de officiële spellingsbazen om het accent grave terug te brengen, maar zonder succes. In 2015 bleef het appel en appel. Veel plezier daarmee.
Maar hoe leuk het ook is om te googelen op het woord spoedappel en dan in een deuk te liggen met alle zoekresultaten, de spelrelschoppers hadden wel gelijk: er is soms wel een kloof tussen de officiële spellingsregels en ons taalgevoel- en gebruik. Er zijn enerzijds conventionele en voorgeschreven leestekens waar de Nederlandse taalgebruiker eigenlijk echt niks (meer) mee kan – ik kijk naar jou, puntkomma – en anderzijds is er een heeeele waslijst van dingen die we (zouden willen kunnen) doen, waarvoor er bij de Officiële SpellingTM geen voorgeschreven regels zijn.
De regels
Volgens de Woordenlijst Nederlandse Taal horen we ruwweg voor de volgende dingen een hoofdletter te gebruiken:
eigennamen: Wim Smidt, Blokker
personen: Femke, Shakespearedrama
aardrijkskundige namen: Amsterdam, Leidseplein
talen, dialecten, culturen: het Nederlands
volkeren: de West-Vlamingen
feestdagen: Pasen
instellingen: het Hof van Cassatie
merken: Dafalgan
hoofdletter uit respect: Majesteit
heilige namen: God
eerste woord van een zin: Wanneer ga je op reis?
Daarnaast zijn er ook nog een aantal regels over welke woorden niet hoofdletterwaardig zijn, zoals bijvoorbeeld bordeaux (als u de wijn bedoelt en niet de stad), freudiaans (want zo gaat dat met bijvoeglijke naamwoorden), en paasvakantie (want dat is een samenstelling – maar niet hetzelfde soort samenstelling als Shakespearedrama – natuurlijk).
Bedoelde u misschien André Hazes?
Nu dat weer even opgefrist is, en u zich weer helemaal aan de regels kan houden, kunt u zich proberen in te beelden dat u het volgende sms’je krijgt:
zullen we afspreken bij het standbeeld van andré hazes?
U ziet het meteen: het loopt daar duidelijk mis. Die andré hazes – dat weet eenieder die van zijn songs geniet – is de eigennaam van een Amsterdamse volkszanger, die daarenboven ook een persoon en lokale heilige is. Dat zijn dus, zegt de Woordenlijst Nederlandse Taal, maar liefst drie in regels vastgelegde redenen om André Hazes te schrijven. Daarnaast was het u ook vast opgevallen dat het eerste woord van de vraagzin ook geen hoofdletter gekregen heeft (wat overigens ook van weinig respect voor het werkwoord zullen betuigt). Het is, kortom, best te begrijpen dat u het ontbreken van de hoofdletters Z, A en H vet stom vindt omdat het tegen de regels is. Maar u kan moeilijk echt beweren dat u pas mét hoofdletters begrijpt waarover de afzender van dat sms’je het in godsnaam heeft.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat hoofdletters niet van crúciaal belang kunnen zijn – ik kijk naar u, inwoners van Poepershoek – maar in de praktijk is het niet vaak het geval dat het negeren van hoofdletterregels echt problemen oplevert. Met andere woorden: ze lijken niet echt van functioneel belang ofzo.
Het gebruik
Ook niet van functioneel belang zijn die hele kleine strikjes op onderbroeken. Knip dat strikje eraf en je onderbroek valt niet uit elkaar. Of naai er tweeënveertig van die strikjes bij als dat je ding is. Doet echt helemaal niks.
De hoofdletterregels van hierboven doen het niet zo goed op de strikjestest. Het is zelfs zo, als we de Amerikaanse drukker Theodore De Vinne (1901) mogen geloven, dat ze het eigenlijk al meer dan 100 jaar niet goed op de strikjestest:
A hundred years ago it was the duty of the printer to begin every noun with a capital letter… It was hoped that capitals … would help the reader to a better comprehension of the subject … Experience has proved that readers do not need these crutches, and that ordinary matter can be made readable and intelligible without them.
Dat vond Bauhaus-typograaf Herbert Bayer ook. Waarom twee verschillende alfabetten hebben als eentje hetzelfde bereikt? waarom hoofdletters aan het begin van een zin? Waarom niet gewoon andré hazes? Doet toch echt helemaal niks?
Maar hoofdletters in het algemeen – en daarmee bedoel ik: hoe hoofdletters ‘in het wild’ gebruikt worden – doen eigenlijk wel wat. Ik kan namelijk niet HELEMAAL LOs gAAN met HOoFDLETters zonder de toon van mijn uitspraak daarmee te veranderen. En als ik helemaal geen hoofdletters gebruik, kunnen mijn lezers ook niet weten dat ik deze zin heel luid in hun gezicht aan het schreeuwen ben.
Je hoeft niet te roepen, we zijn niet blind.
Het eenvoudigste en meest voorkomende voorbeeld van die ‘hoofdletterconventies in het wild’, is dat een woord, frase of zin in hoofdletters LUID is. Dus als u net dat tikje harder wil spreken om KLEMtoon op een woord te leggen, dan kan dat. U moet dat wel, net zoals met biertjes, een beetje met mate doen: zodra u meer dan een woord in hoofdletters zet, GAAT HET AL SNEL ERUIT ZIEN ALSOF JE STAAT TE BRULLEN.
Nu is het zo dat van alle gekke, niet-in-officiële-regels-vastgelegde dingen de we tegenwoordig in schrijftaal doen, deze ‘hoofdletters zijn luid’ waarschijnlijk degene is waar mensen het minst van opkijken. En dat is dan precies weer wel iets om van op te kijken, want, net zoals bij die dingen die we tegenwoordig met leestekens zien gebeuren, waren hoofdletters destijds ook niet bedacht om verschillen in volume aan te geven. Dus waarom vinden we dit dan normaal? En waarom wordt de taalpolitie hier niet ontzettend boos van?
Ik kan daar twee verklaringen voor bedenken. De eerste is dat we al zo lang hoofdletters gebruiken om te schrijfschreeuwen dat de taalpolitie het niet door heeft dat het tegen de regels is (dat placht wel eens te gebeuren). In het jaar 1921 ging Antwerpse dichter Paul van Ostaijen in Bezette Stad al prat met allerlei lettertypes en -groottes om verschillen in volume op papier te zetten, en er zijn zelfs Engelstalige voorbeelden van hoofdletterschreeuwen die teruggaan tot het einde van de 19de eeuw.
De tweede verklaring is dat we allemaal – u, ik, Paul van Ostaijen, de mensen – diep vanbinnen een klein beetje synestheet zijn, en daardoor een zeker ‘buikgevoel’ hebben over hoe bepaalde klanken passen bij andere zintuiglijke dingen. Omdat de relatie tussen vorm en betekenis in taal vaak arbitrair is (er is niets aan een boom dat verklaart waarom het in het Nederlands ‘boom’ heet), hebben we het een beetje afgeleerd om in zulke termen over taal te denken. Toch zijn er verschillende onderzoeken die aangeven dat taal toch niet helemaal willekeurig is: wist u bijvoorbeeld dat heel veel talen een trillende R-klank hebben in woorden voor dingen die ruw aanvoelen (inderdaad, RRrrruw)? Of dat voor veel mensen kiki klinkt alsof het over iets scherps gaat, en bouba over iets ronds (zonder dat die dingen scherp of rond of überhaupt iets betekenen)? En zo vinden we blijkbaar ook dat een ‘groter volume’ er groter moet uitzien op papier. Dat heeft een naam in het vakjargon en die naam is ‘iconiciteit’, en spreekvolume is een ‘paralinguïstische’ eigenschap, zeg ik, terwijl ik mijn pijp erbij neem en mijn monocle opzet.
Ho0FdLeTtErSoEp
Maar hoofdletters zijn er in het wild niet alleen om volume op papier te zetten; ze worden blijkbaar ook gebruikt voor andere paralinguïstische eigenschappen. U bent, als u ooit op Twitter vertoeft, vast al eens DiT SoOrT DiNgEn TeGeNgEkOmEn.
De motivatie om DaT tE dOeN is helemaal niet zo’n buikgevoel ding: plaatsen zoals Reddit staan bijvoorbeeld vol met de vraag waarom je in godsnaam zo zou schrijven. Het antwoord daarop is heel vaak “WaAr0M s0u JuH In GoTtsNaAm s0 sChRijVuH??”, maar af en toe is iemand zo aardig om uit te leggen dat het een zin een spottende toon geeft. Sterker nog, zoals een student me vertelde: je moet zulke dingen lezen “met zo’n stemmetje”, waarop ze vervolgens als een soort fluimenrochelende kip verder praatte.
Iconisch is dat zeker niet, maar het is wel een soort van gemotiveerd. Een tijdje terug, toen we nog webpagina’s hadden met gele Times New Roman letters op een knalblauwe achtergrond, en we voor het eerst op grote schaal ons toetsenbord gingen verkennen om elkaar chatberichtjes te sturen op MSN messenger ofzo, zagen we wel vaker een kakafonie van hoofdletters. Alleen was dat toen niet ironisch. Ik noemde mezelf ook gewoon heel serieus LaUreNtJeuH, en zat echt uren na te denken hoe ik mijn emailadres net zo cool kon maken als dat van StOeR_MeiSjAh_69@hotmail.com. Toen we wat ouder werden, zijn we daar vol schaamte weer mee opgehouden, en al snel werd de Ho0FdLeTtErSoEp gedegradeerd van ‘ding op het internet’ naar ‘stom ding op het internet dat een bepaald soort mensen doen’.
Met die nieuwe connotatie begon het fenomeen weer op te duiken, maar dan al spottend. Dat was eerst meestal als een herhaling van een lullige opmerking van iemand anders in combinatie met een plaatje van tekenfiguur Spongebob die een kip nadoet (voor het bijpassende spottende stemmetje):
En al snel was het voor veel lezers niet meer nodig om dat plaatje te zien om dat stemmetje te horen, en begon de nieuwe toonmarkeerder ook op te duiken in andere contexten.
Spelling. Spelling. SPEL-LING.
Interessant toch? Dat we dat soort gekke middeltjes zijn gaan gebruiken om de paralinguïstische eigenschappen van spreektaal – volume, maar ook toon, en intonatie, en zelfs gestiek – te vatten?
Ondertussen zit mijn denkbeeldige date verveeld naar mij te staren omdat ik al 45 minuten ofzo over taalverandering zit te praten. Dus ik praat gewoon verder. Kijk, als iemand het me vraagt (en ook als niemand het vraagt, eigenlijk), dan zeg ik dat ik er wel in geloof dat ‘taalkennis’ eigenlijk geen bijzondere aparte status heeft in ons brein. Het is gewoon geconventionaliseerd gedrag dat leden van een gemeenschap in interactie met elkaar vormen, en de manier waarop die conventies doorheen de tijd veranderen is misschien wel heel erg te vergelijken met hoe andere culturele conventies veranderen.
“Maar wat bedoel je dan met andere conventies, Lauren?”
– “Ja euhm, kan vanalles zijn… hoe je moet dansen, of hoe je je moet kleden, of hoe je het best wortelstampot maakt, …”
“Oh, of hoe je moet spellen, en zinnen van punctuatie voorzien?”
Diepe zucht vol Weltschmerz.
“Ja, eigenlijk wel.”
Dit stuk komt voort uit een interview dat ik ooit gaf voor mashable.co.uk, waar ze het blijkbaar een goed idee vonden om een historisch taalkundige vragen te stellen over leestekens. Ik ben uiteindelijk toch losgegaan met het onderwerp, en ben daar wel blij om. Ik bedank Nicky Moor, Mike van Weert, en mijn andere studenten, voor alle andere inspiratie.
orkosters zegt
punctuatie?
orkosters zegt
Het schijnt te mogen, pardon. Klinkt mij als enorm anglicisme in de oren.
Koen zegt
Dat niet, maar het is wel erg ongebruikelijk, lijkt me (alhoewel Google 156.000 resultaten geeft tegen 234.000 voor interpunctie – ik had dat 15.000 tegen 2.3 miljoen verwacht).
“ik kijk naar jou, X” is wel een echt Anglicisme.
DirkJan zegt
Woorden als anglicisme, germanisme en vlamisme krijgen een kleine letter. 🙂
Jasper zegt
Vlamisme? Bestaat dat?
DirkJan zegt
Het maakt mij verder weinig uit en ik ben niet van de spellingspolitie, ofzo, maar u schrijft twee maal Weltschmerz met een hoofdletter. Echter volgens de spellingsregels verliezen Duitse leenwoorden in het Nederlands hun hoofdletter, waaronder weltschmerz.
Anoniem zegt
Wat respectloos van ons!
Frans zegt
Wij schmerzen gewoon wat minder hier. 😉
Harry Reintjes zegt
ik krijg hiervan alpträume
Maurits de Groot zegt
Goed stuk. En goed geschreven. Graag meer. Veel meer.
Frans Daems zegt
Een kleine nuancering. De twee woorden ‘appel’ werden in de Woordenlijst van 1954 al gelijk geschreven. De Woordenlijst 1995 heeft verkeerdelijk ‘appèl’ ingevoerd (wat echter wel zo in de Woordenlijst 1914 stond), maar had daar eigenlijk niet het recht toe. De Woordenlijst 2005 heeft die onrechtmatig ingevoerde vorm ‘appèl’ opnieuw rechtgezet. Maar bovendien is de Woordenljist 2005 opgesteld met gebruikmaking van een veel meer uitgewerkte zgn. Technische Handleiding (publieksversie: Leidraad). Die laat toe om middels klemtoontekens desambigueren, bv. ‘appél’ met accent aigu. Dat accent aigu is een facultatief klemtoonteken, te onderscheiden van verplichte uitspraaktekens (accent aigu, accent grave en circonflexe).
johanna5577 zegt
Met plezier gelezen, Lauren. Af en toe hardop gelachen.
Woordwijf zegt
Heerrrrlijk!
Henk Nijhuis zegt
Ik heb alles nog lang niet gelezen, maar kwam al diverse keren “kan je” tegen …. zie het wel vaker, maar ik vind het wel een beetje (erg) raar, dat dit al zo ingeburgerd is. Bovendien hebt u zelf toch ook twijfels … Onder het kopje ‘Andre Hazes’ schrijft u de ene keer ‘u kunt’ en de andere keer ‘kan u’ … Waar gaat uw voorkeur naar uit en waarom?
Vriendelijke groet
msvandermeulen zegt
‘Kan je’ is al dermate ingeburgerd dat autoriteiten de keuze vrij laten, zie bv https://onzetaal.nl/taaladvies/je-kunt-je-kan. Uw norm is blijkbaar wat ouderwetser. Dat is prima, maar het is in dit soort gevallen handig om te kijken wat de status ervan is. De vormen ‘u’ en ‘je’ vertonen vaak andere gebruikspatronen, dus van twijfel bij de schrijfster lijkt me geen sprake. Sowieso lijkt de plaatsing van ‘u’ voor of na het werkwoord de variatie te verklaren, dus dat scheelt. Bovendien: waarom niet die vormen naast elkaar gebruiken? Ten slotte: uw laatste vraag suggereert dat de schrijfster dit bewust doet, maar zo werkt taal zelden.
Harry Reintjes zegt
oh ja, die hadden we ook nog: “ingeburgerd”, naast “kan ook, mag ook, beide juist, minder gebruikelijk”. lekker duidelijk allemaal en zo fijn bij het leren.correct de/een taal te spreken en te schrijven, maar niet heus.en het heeft niets met ouderwets of norm te maken maar met de regels van:
de vervoeging van kunnen/willen/zullen/hebben/zijn:
kan kunt kan kunnen
wil wilt wil willen
zal zult zal zullen
heb hebt heeft hebben
ben bent is zijn
u kunt, wilt, zult, hebt, bent /maar ook/ u kan, wil, zal, heeft, is (de historische ontwikkeling hiervan is wel bekend?)
jij kunt, wilt, zult, bent /maar ook???/ jij kan, jij wil, jij zal, jij heeft ?? (in rotterdam misschien?), jij is????
DirkJan zegt
Dus u zegt en schrijft, Jij wilt geen pannenkoeken? Opmerkelijk.
panta rhei
Harry Reintjes zegt
ja, ik weet het en ουδεν μενει, maar toch, kies ik voor consequent zijn en duidelijkheid. en m.n. voor leerders, zoals ze op dit forum vaak genoemd worden, vastigheid.
Harry Reintjes zegt
u (ik ben gewoon jij) kent deze vast ook wel: onderzoek(t) alles en behoud(t) het goede.
DirkJan zegt
Of beter geformuleerd, u zegt en schrijft, Hij wilt geen pannenkoeken?
Harry Reintjes zegt
he??
Harry Reintjes zegt
volgens welke van mijn bemerkingen zou ik “hij wilt” schrijven. ook liet ik zien dat pannekoeken voor mij lekkerder klinken (smaken weet ik niet)., wederom voor de leerder.
Peter Nieuwenhuijsen zegt
“Spelling. Spelling. Spel-ling. Dat heeft helemaal niets met taal te maken.” Onder taalkundigen is het gebruikelijk zo over spelling te praten. Nu is het in de eerste plaats natuurlijk niet helemaal waar , maar dat is nog niet het voornaamste bezwaar. Het voornaamste bezwaar is dat we, door tientallen jaren deze attitude tentoon te spreiden (“Wat jullie allemaal denken is 100% onzin!), een zodanige kloof tussen onszelf en niet-taalkundigen hebben gecreëerd, dat er in de laatstgenoemde groep niemand meer geïnteresseerd is in het deskundig oordeel van taalkundigen over taalkundige aangelegenheden. Nog eerder vraagt men een schrijver of letterkundige om zijn of haar mening dan een taalkundige. De verzamelde taalkundigen van deze wereld zouden eens een PR-bureau moeten inschakelen om enig aanzien terug te winnen.
Harry Reintjes zegt
dat aanzien kan m.i. makkelijk teruggewonnen worden door consequentere, logischer regels, die niet door een commissietje (ik geloof dat ik hier moet zeggen: met alle respect hoor) om de zoveel tijd zonodig veranderd moeten worden.
“meneer, hoe kan dat nou, een paddenstoel heeft toch niet die letterlijke betekenis en daar zitten toch echt geen padden op?” klaagden mijn leerlingen in…? …(wanneer was het ook weer), verwijzend naar wat zij, terecht, analoge gevallen vonden: apekool, schattebout, klerewijf, samenstellingen zonder -n- waar ik ze het jaar daarvoor ook al op gewezen had. en “in een pan kun je wel 50 pannekoeken bakken (als je ze maar warm weet te houden)?”
DirkJan zegt
Dat taalkundigen door hun spellingsopvatting in de media buiten spel zijn gezet is ronduit flauwekul, ze worden regelmatig over taalkwesties geraadpleegd. Wel valt me op dat veel taalkundigen bij tijd en wijle graag benadrukken dat spelling niets met taal heeft te maken en doorgaans altijd preken voor eigen parochie, en geschreven in een correcte spelling. Dat geldt ook voor onderwerpen als het accepteren van taalvariatie en taalverandering. Ook dat raakt aan de kloof tussen taalkundigen en gewone taalgebruikers, maar ik raak er niet meer opgewonden van.
Harry Reintjes zegt
ik ook niet, maar da’s alleen maar omdat ik het leerlingen niet meer hoef aan te rekenen dat ze het ook niet meer weten, toch lig ik wel soms wel wakker van: gedogen, onduidelijke regels, dit mag ook etc. niet alleen in het onderwijs maar als maatschappelijke tendens, waar pedagogisch toch ook voor duidelijkheid, vastigheid gepleit wordt.
Marc van Oostendorp zegt
Het hele idee dat het de taak van taalkundigen zou zijn om te vermijden dat er een kloof ontstaat met niet-taalkundigen, en/of dat je de laatsten dus naar de mond moet praten en/of dat er PR-bureaus zouden moeten worden ingeschakeld, is natuurlijk op zichzelf al 100% onzin. De taak van wetenschappers is niet om het mensen naar de mond te praten, maar om de waarheid te zeggen. (Ik denk overigens dat veel taalkundigen, zeker degenen die even doordenken, zullen beamen dat er natuurlijk wel degelijk een relatie is tussen spelling en taal.)
Harry Reintjes zegt
Bedoelt u met “naar de mond praten” (ongeveer) hetzelfde als wat ik hier noem “gedogen, mag ook, minder gebruikelijk maar…, is al zo ingeburgerd”? Top-down gedacht ben ik het natuurlijk helemaal met u eens, maar in het onderwijs (ook top-down) is dat lastiger. leerlingen, cursisten, studenten kunnen ook googelen (wrsch. beter) voor taaladviezen en dan zien ze dat Onze Taal, Renkema etc. steeds vaker die termen gebruiken. En daar sta je dan als docent taalkundige. Hoe kan ik dan nog (gelukkig hoef ik niet meer) duidelijk maken dat “u kan” waarheid is pas als je ook “u heeft” zegt en “u hebt” als je “u kunt” zegt etc., etc., als ze van Renkema, Onze Taal etc. een andere “waarheid” horen.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, inderdaad met ‘naar de mond praten’ bedoel ik: gedogen. Mij lijkt dat ongewenst.
We moeten niet langer gedogen dat er kennelijk docenten zijn die de bevindingen van serieuze onderzoekers als Renkema of de taaladviseurs van Onze Taal afdoen als “een andere ‘waarheid'”. Niet langer doen alsof het normaal is dat iemand zoiets zegt, dat zoveel onnozelheid je desalniettemin er recht op geeft serieus te worden genomen. Eigenlijk zouden we voor een dergelijke antiwetenschappelijke houding – alleen het eigen beperkte idee over hoe het moet telt kennelijk – geen enkel geduld moeten hebben. Dat leerlingen met googelen in dit geval ook het serieuze antwoord kunnen vinden, is in ieder geval een hele opluchting.
Harry Reintjes zegt
Voor Marc van Oostendorp
Ik vind onnozelheid eerlijk gezegd niet zo gepast. Ik was, en collega’s in het onderwijs zijn, ook serieus met ons werk bezig. Ik twijfel er ook geenszins aan dat genoemde onderzoekers en taaladviseurs serieus hun werk doen.
Een royal-clubantwoord “doe mij die ma of nee doe toch ma die” kan ik echter niet serieus nemen. En leerlingen raken al helemaal in de war, of erger: ja, als alles toch mag dan doe ik ook maar wat -of- als ze me maar begrijpen, toch.
De docent is hun rechtstreekse taaladviseur en zoekmachine. Van hem willen ze het horen. Hij kan ze natuurlijk ook telkens naar google en Renkema doorverwijzen op het gevaar af dat gezegd wordt: hij weet het zelf niet. Op dit laatste aub geen rottige opmerking zoals onnozelheid.
Ik beweer echt niet de waarheid in pacht te hebben, maar ik vind eea minimaal didaktisch en pedagogisch onhandig. Kinderen en jong-volwassenen willen zekerheid, duidelijkheid, vastigheid en hebben die nodig. Later kunnen ze dan zelf onderzoeken en het goede behouden.
Met de meeste hoogachting (behalve voor het door u gebruikte onnozelheid)
Harry Reintjes
Marc van Oostendorp zegt
‘Onnozelheid’ trek ik terug, met excuses.
Maar er blijft staan dat u beweert dat scholieren willen weten ‘hoe het eigenlijk moet’ en u kennelijk de angst hebt dat ze zullen zeggen ‘dat u het eigenlijk zelf niet weet’. De kwestie is echter dat er voor vrijwel geen enkele kwestie een eenduidig antwoord ís op hoe het moet, en dat het dus onmogelijk is om te weten hoe het zit.
Dát lijkt me de boodschap die de wetenschap al heel lang heeft – de norm is arbitrair en bovendien grotendeels vaag en in ieder geval ongeschreven. Door die te ontkennen en net te doen alsof de norm er wel is haalt u zich precies die problemen op de hals.
Mij lijkt vrij duidelijk dat wat er over de hedendaagse norm te zeggen valt, gezegd wordt door Renkema, de Taaladviesdienst en de site Taaladvies.net. Dat die adviezen niet altijd eenduidig zijn, betekent dat het niet eenduidig ís. Je kunt dan zelf geloven dat het wél eenduidig is, en op grond van die overtuiging deze mensen verwijten gaan maken, maar mij lijkt het beter om bij uzelf te rade te gaan – hoezo zouden zoveel deskundigen het fout hebben en u het goed? En waarom moeten die deskundigen dan naar u luisteren?
Harry Reintjes zegt
Natuurlijk hebben de (andere) deskundigen het niet fout en natuurlijk is het wetenschappelijk en onderzoeksmatig juist en natuurlijk heb ik, nogmaals, de waarheid niet in pacht en natuurlijk hoeft er niemand naar mij te luisteren….hoewel…..De studenten willen minimaal weten van een docent wat hij het beste vindt en liefst wat goed is.
Kortom, ik snap uw wetenschappelijk standpunt in dezen. Ik hoop dat u mijn didactische, pedagogische insteek begrijpt.
Harry Reintjes zegt
en nog iets, het betreft geen angst voor eigen falen. ik kan zelf, indien er geen eenduidigheid is, heus wel kiezen voor wat ik het beste vind en uitleggen waarom. maar dat moeten dus studenten (later) ook kunnen.
Ton Boxem zegt
Het is toch stamPPot? Hoe je het ook maakt?
Harry Reintjes zegt
wie weet is dat morgen weer anders bijv. “mag ook, zoveel mensen schrijven dat verkeerd dus ingeburgerd” 😉
Harry Reintjes zegt
en met nog meer smileys: stampod, want het is ook ipod
CB zegt
“Daarnaast zijn er ook nog een aantal regels…”
“Daarnaast is er ook nog een aantal regels…” want ‘aantal’ is enkelvoud. Dus “is er” en niet “zijn er”.
Harry Reintjes zegt
och ja beste cb. ook dit hoort bij dat “gedogen, mag ook, beide juist, inmiddels zo ingeburgerd etc,” in vele taaladviezen zal zoiets ook gezegd worden over “een aantal regels zijn”. zoals dirkjan hierboven al ergens zei Παντα ρει ουδεν μενει. daar staat dan ook hoe ik daarover denk.
Anoniem zegt
Ha Harry,
Het valt me op dat je inmiddels zelf de officiele regels voor punctuatie en hoofdlettergebruik negeert. De inhoud blijft desondanks goed te volgen. Hoe zou je dit aan je leerlingen ‘verkocht hebben’?
Harry Reintjes zegt
Ik zou zeggen dat ik onder vakgenoten begrip zal krijgen voor mijn luiheid, voor de snelheid van typen, die ik nodig heb, en voor mijn capslockfobie en dat ik in officiële geschriften, waaronder ik het reageren op dit forum niet schaar, nooit zou doen. Vergelijk het maar met de appjes en sms’jes die jullie produceren, zou ik tegen ze zeggen. Klopt nu mijn interpunctie en hoofdlettergebruik? 😉