De Multatulileescursus (53)
– Jij zei indertijd dat de derde bundel Ideeën je favoriete boek van Multatuli was. Ik geloof dat voor mij de zesde bundel die status heeft.
– Vanwege Woutertje.
– Vanwege Wouter Pieterse inderdaad. Deze bundel bevat het grootste brok van die roman, en anders dan in eerdere delen zijn er niet van die hele lange onderbrekingen waarin Multatuli ineens zijn mening over van alles en nog wat wil geven.
– Klopt nu dat al deze belevenissen nauwelijks een rol hebben gespeeld in de Nederlandse letterkundige beschouwing? Meestal gaat het als het over Wouter gaat toch over de gedichtjes die meester Pennewip moet even of juffrouw Laps die een zoogdier is, kortom, over veel vroegere fragmenten
– Ik weet niet, heb je dat onderzocht?
– Niet systematisch, het is mijn idee. Je hoort er toch zelden iets over dat ‘Woutertje’ tijdens het grootste deel van het boek inmiddels 15 is? En dat juffrouw Laps hem in bed probeert te krijgen?
– Heeft Elsbeth Etty daar niet een keer een stuk over geschreven?
Juffrouw Laps is een van de meest boeiende vrouwenfiguren uit de negentiende-eeuwse literatuur. In het literatuuronderwijs is altijd voorbijgegaan aan de seksuele verlangens van juffrouw Laps. Daarover zweeg de negentiende-eeuwse literatuur van Nederland doorgaans, maar ze bestonden natuurlijk wel. Juffrouw Laps is dus een uniek kruispunt van feit en fictie.
– Juffrouw Laps is echt de tweede hoofdpersoon van dit deel van de roman. De enige naast Wouter bij wie de verteller naar binnen kijkt, die hij beschrijft als ze alleen is.
– Hoe dan ook, dit is inderdaad een meesterlijke roman. Jammer dat het de enige echte is. Als Multatuli in plaats van al die beschouwingen te schrijven dit boek had afgemaakt en zo nog een paar romans,
– Toch zijn het geen klassieke romans zoals de Fransen en de Russen in de negentiende eeuw schreven. Jij noemde daarnet even de verteller. Die zou ook weleens een bijzondere studie waard zijn. Het is dus een verteller die bij verschillende personen naar binnen kan kijken om hun beweegredenen uiteen te zetten.
– Dat is nu niet zo bijzonder.
– Nee, maar het wordt natuurlijk bijzonder doordat de verhaaltekst naadloos overgaat in de andere ideeën. Hier is écht de schrijver zelf aan het woord. De personages zijn expliciet marionetten van de auteur.
– Bovendien prijst hij zijn eigen werkwijze. Aan het eind is er bijvoorbeeld een beschouwing over het gebruik van dialect en andere uitspraakeigenaardigheden in proza. Dat was kennelijk een voortdurend punt van discussie in die tijd. Al in Max Havelaar had Multatuli het er trouwens over; hij was er tegen, terwijl hij er tegelijkertijd heel goed in was. In Wouter Pieterse lost hij het op door iemand eerst een paar pagina’s min of meer fonetisch weer te geven, dan te zeggen dat hij daar genoeg van heeft en over te schakelen op zijn eigen spelling.
– Ja, en vervolgens houdt hij een heel verhaal over hoe deskundigen over deze kwestie vergaderd hebben in Antwerpen, maar waarom zijn oplossing toch de beste is.
– Een enkele keer is de verteller trouwens ook wel kritisch op zichzelf:
Door m’n al te vurig dichterlyk genie heb ik me daar laten verlokken tot ’n overdryving die zeer te betreuren is. Herhaaldelyk sprak ik van ’n deur, en… die geopend. Een klein beetje maar, heel eventjes, zo ongastvry mogelyk, maar geopend toch! Dit nu was de waarheid, maar… een deur? Vervloekte hyperbolen: ’t was ’n halve!
– Maar dat is ironisch, toch? Met dat ‘dichterlijk genie’ en zo?
– Ja, het is allemaal hoogst experimenteel. Terwijl de recensenten in Multatuli’s eigen tijd Woutertje vooral leken te prijzen om de psychologie.
– Een van de interessante aspecten is natuurlijk dat hij zelf herhaaldelijk wijst op de historische onwaarachtigheid van een en ander. Om de een of andere reden heeft hij besloten dat het verhaal zich rond de eeuwwisseling tussen de achttiende en de negentiende eeuw moet afspelen, maar hij wil niet kiezen wanneer precies. Hij neemt gebeurtenissen uit verschillende jaren:
Ik wil namelyk by ’t schetsen van Wouters ontwikkeling niet gehouden zyn aan tydrekenkundige stiptheid, en wel: 1. gemakshalve; 2. om wáár te kunnen blyven in hoofdzaken.
– Dat eerste klinkt grappig, maar is er iets waar van het tweede?
– Goede vraag. Ik kan niet zoveel bedenken. Hoezo zou historische accuraatheid ‘waarheid in hoofdzaken’ in de weg staan?
– Elders, als hij een groepje mensen over straat laat hossen en zich dan afvraagt over in de tijd die hij beschrijft eigenlijk wel gehost werd, zegt hij, misschien eerlijker:
Vooreerst hééft m’n verhaal geen dagtekening – de welberekende fout die my de vryheid verschaft naar hartelust rond te grabbelen in den aard der dingen – en ten tweede: het hossen is, op weinig dagen na, zo oud als de wereld
– Nóg iets eigenaardigs aan deze verteller is dat hij die Fancy heeft. Hij suggereert af en toe dat zij degene is die de gebeurtenissen in Wouters leven regisseert. Zij creëert het verhaal, de verteller schrijft het alleen maar op.
– Tegelijkertijd is er een passage waarin hij even Ovidius en andere schrijvers uit de oudheid parodieert en ‘de Muze’ aanroept, maar die dan weer laat stikken in koffij:
Komaan, laat ons liever de zaak heel eenvoudig behandelen. Die Muze kan wegblyven. Juffrouw Pieterse was den bewusten vrydagavond naar bed gegaan als gewoonlyk. En de rest ook. Van akelige dromen is me niets gebleken. In m’n archieven vind ik geen spoor van angst over ’t vreselyk gevaar waaraan men Wouter zo onbedacht had blootgesteld, misschien wel omdat dit gevaar z’n verwanten ten enen male onbekend was.
– Die archieven zijn ook een ingewikkeld grapje. Nu doet hij ineens alsof hij een historieschrijver is die zich baseert op archiefonderzoek.
– En alsof er in de archieven iets te vinden zou zijn over de angst van juffrouw Pieterse.
– Zoals hij ook een keer ineens een sprong maakt in de tijd om de implicaties van een heel klein detail in zijn verhaal weer te geven, en dat dan doet in de verleden tijd, alsof hij eigenlijk zelf in de verre toekomst schrijft:
Toch ontstond er later twist. In den jare O.H. tweeduizend zóveel, procedeerden de naneven van die twee ridders, over de voorzitting in ’n demokratisch kiescollege. Ridder A zou volgens de traditie z’n wysvinger een millimeter verder onder de doos hebben uitgestrekt dan de helft, en dus groter aandeel hebben gehad in… groter aanspraak op…
– Het is allemaal natuurlijk een parodie op Bilderdijk, die zich wel nauwkeurig op archiefonderzoek zei te baseren en ondertussen ‘de Waarheid’ geweld aandeed.
– Dat door Multatuli zo bekritiseerde stuk komt hier trouwens zijdelings aan de orde in het verhaal. Wouter zit in de schouwburg op het moment dat dit stuk eigenlijk zou worden opgevoerd, al wordt het vervangen door een al even drakerig stuk van Rotgans.
– Het wordt laat. Zijn we klaar?
– Wat mij betreft nog lang niet. We hebben nog niks gezegd over het verhaal zelf, over de bespiegelingen die het bevat over de relatie tussen individu en massa, tussen vorst en volk, tussen je eigen leven en de geschiedenis.
– Maar misschien kunnen we dat dan doen als we de zevende bundel bespreken? Daarin gaat de Wouter-geschiedenis ook nog door.
– Goed, volgende keer dan de brieven uit het najaar van 1874?
– Volgende keer!
Op 2 maart 2020 wordt de 200e geboortedag van Multatuli gevierd. Help mee een digitaal monument voor hem op te richten.
Laat een reactie achter