Deze week worden de gedichten bij Coster gekozen door Guus Middag. Van zijn hand verscheen zojuist De wereld is weer plat, ja. De poëzie van tegenwoordig, een boek met twintig stukken over twintig gedichten en liedteksten van na 2000, van dichters als Marieke Rijneveld, Ingmar Heytze, Ester Naomi Perquin, Ilja Leonard Pfeijffer en Radna Fabias, zangers en zangeressen als Daniël Lohues en Katinka Polderman en hiphoppers als De Jeugd van Tegenwoordig. De gedichten die hij voor Coster bespreekt, staan niet in het boek.
“Ik kies deze week vijf ‘verborgen’ gedichten: gedichten die zich op onverwachte plaatsen aandienen. Vandaag een gedicht dat ik zomaar aantrof in een weekblad dat ik lang niet elke week lees, De Groene Amsterdammer, van 10 oktober 2019. Het stond in een column van Ester Naomi Perquin. Een geweldig gedicht, nooit eerder gelezen, van Coen Peppelenbos, uit zijn bundel Vallende mannen (Uitgeverij Kleine Uil, 2011).
Het heet ‘Voorpijn’ – een nieuw woord. Het gaat over de vrees, op allerlei manieren, voor pijn die nog komen gaat. Het zit goed in elkaar, met al die functionele tongbrekers (spoorbrug, instort, roltrap, stront, stapt), al die haperende zinnen, in een steeds sneller opgevoerde opsomming van angsten en vrezen en schaamtes. Je zit in de trein, tussen Leeuwarden en Groningen, of omgekeerd, maar ineens grijpt het je aan.
Die wortels aan het eind zijn in de eerste plaats, lijkt mij, (in de buurt van de ‘vulling’, de ‘kroon’ en de ‘brug, ook tandartstermen) de wortels van tanden en kiezen, bekend van het wortelkanaal en nog meer van de alom gevreesde wortelkanaalbehandeling. Maar daar, aan het eind van het gedicht, worden het vanzelf ook algemenere wortels – de wortels van het bestaan. Als die breken, dan breekt alles, dan val je om, dan stort je neer in de afgrond, zoals een trein op volle snelheid op de spoorbrug bij Zuidhorn in het Van Starkenborghkanaal – als de brug breekt.”=
Voorpijn
Dat de spoorbrug instort bij Zuidhorn,
dat je valt op gladde gele steentjes,
benenbrekers, dat je tas in de roltrap,
dat je toch in de stront stapt, dat je
arm uit de kom, dat je doof en blind
dat je vuiloog smeeroor goormond,
dat je een kind slaat, dat je
in je hemd staat, dat je rits open,
broek scheurt voor de volle zaal, dat je
speeksel spreekt, dat je lief gaat,
dat de kamer te hol, je bed te groot
het eten eenzaam smaakt,
dat je vulling, dat je kroon,
dat je wortels, dat de brug breekt
bij Zuidhorn.
Coen Peppelenbos (1964)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter