De Multatulileescursus (59)
– Een van de zaken die je goed kunt bestuderen aan de hand van de brieven en stukken uit het najaar van 1875 en het jaar 1876, is het verschijnsel polarisering.
– Ik vind juist dat Multatuli in deze periode soms wat mat overkomt.
– Nee, ik bedoel ook niet zijn eigen werk, maar wat anderen over hem schrijven. Je hebt inmiddels zeer fanatieke bewonderaars en minstens even fanatieke haters….
– …waarbij de laatsten vaak gerecruteerd lijken te zijn uit de gelederen van de eersten.
– Ja, met een glansrol voor Antonius van der Linde, die merkwaardige theoloog en schaakhistoricus die er jarenlang een vriendelijke correspondentie op nahoudt en nu ineens in een stuk flink van leer trekt tegen de bizarre opvattingen van Multatuli over etymologie.
– Ja, en die daarna de vriendschap gewoon weer wil hervatten.
– Hoe dan ook is waar dat de meeste bestrijders van Multatuli in deze periode hem ooit bewonderden of vrienden met hem waren. Er zijn weinig buitenstaanders geweest die zich geroepen voelden de mensheid erop te wijzen wat een rotzak Douwes Dekker eigenlijk was.
– Het is allemaal liefde. Ware liefde of gekrenkte liefde. Dat is het gevoel dat de man kennelijk wist op te wekken: een grote fascinatie. Waarom zou zo’n Van Vloten anders maar door zijn blijven gaan met zijn aanvallen?
– Waarbij het werk soms zelfs misschien wel expres verkeerd werd gelezen. Bijvoorbeeld om hem verwaandheid te verwijten:
Mult. beweert in ernst, dat “om te schrijven noodig is” zekere verwaandheid, voortspruitende uit den waan dat men weet, bevoegd is tot optreden, tot voorgaan. Wordt men geschokt in dien waan, die moedgevende zekerheid van ’t oogenblik; wordt het besef geboren van niet-weten, dan gaat het gevoel van meesterschap te loor, waaruit men den moed, de verwaandheid put welke den schrijver en spreker kenmerkt. – Hoe ongerijmd, hoe psychologisch onwaar!’
– Dat lijkt me inderdaad een voorbeeld van totaal verkeerd lezen. Multatuli had geschreven:
Als ik veel boeken om mij heen zie, laat ik mij verlokken daarin het oog te slaan.
Ik lees voort, word, vruchteloos tegenstrevend, overtuigd van onkunde, en weg is
de verwaandheid die ik noodig heb om te schrijven.
– En daarmee bedoelde hij volgens mij dat iedereen die schrijft wel hoogmoedig moet zijn. Hoe durf je anders nog iets aan de ook in de 19e eeuw al zo uitgebreide bibliotheek iets toe te voegen? Er zit ook iets ironisch in die hoogmoed, want hij laat zien dat hij gebaseerd moet zijn op het moedwillig ontkennen van de werkelijkheid – dat er al zoveel boeken zijn.
– Ja, maar wat jij daarnet voorlas kwam ook niet uit Onkruid onder het tarwe van Van Vloten, maar uit een bespreking van dat boekje.
– Heerlijke tijd, de jaren 1870, toen er nog zo over literatuur werd gediscussieerd. Dat zie je nu toch eigenlijk niet meer, dat mensen brochures schrijven over de vraag of Arnon Grunberg wel of niet een goed mens is.
– Even iets anders. We zijn nu in een periode beland dat Stuiveling is overleden en zijn werk is overgenomen door Berry Dongelmans en Hans van den Bergh. Wat een verademing is dat ineens. Wat een veel prettiger toon hebben hun eigen teksten:
Ondanks de felle kleuren van bewondering en verguizing waarmee de Multatuli-receptie zich ook toen al tooide, blijft voor de huidige lezer van de brieven en dokumenten toch het belangrijkste dat ook in 1876 Multatuli’s korrespondentie telkens weer briljante passages bevat waarin speels en gevat tal van onderwerpen worden aangesneden, vaak met in hedendaagse ogen tekortschietende kennis van zaken, maar ook met de onbevangenheid van de typisch 19e eeuwse dilettant,
– Die ‘briljante passages’ zaten geloof ik vooral in de correspondentie met P.A. Tiele, de bibliothecaris die Multatuli ontmoet wanneer Tiele een tijdje in Wiesbaden blijft om te baden.
– Multatuli ontwikkelt voor hem in brieven het soort mannenverliefdheid dat hij vaker opvat:
Uw vriendschap is ’n ware schat, kerel! Wat kan ik veel van U leeren. Velen zouden m’n vreugde hierover niet begrypen omdat de dingen die ik nu bedoel, thuis hooren op ’n terrein dat niet voor ’t myne wordt gehouden, omdat men my veroordeelt tot uitsluitende poëterigheid.
– Ja, dat ging dan vooral om taal- en letterkunde. Tiele leek wel wat meer geduld te hebben met die rare etymologische hobby van Douwes Dekker.
– Hij wordt ook ineens op een uitgelaten manier kritisch op zijn eigen stijl:
Beste Tiele! Altyd door heb ik ’n drukte als ’n kleermaker met één klant. Dat is nu alweer drie dagen, meen ik, dat – ’n hondje van ’n styltje: dat dat. Maar ik heb gister fransch gesproken, en schyn gedacht te hebben dat ik begonnen was met Voilà trois jours que. Onlogischer constructie en zegswys dan de fransche bestaat er niet.
Nu ik wou zeggen: sedert drie dagen alweer wou ik telkens me zetten tot beantwoording van uw brieven
– Kom jongens, er zitten toch echt wel mooiere passages in die brieven, hoor. Bijvoorbeeld de verhandeling over het hoesten. Waarschijnlijk medisch gezien ook totale onzin, maar toch:
Wie eens gebruikte, en door inwendige verbranding van koolzuur beroofde lucht, weêr inademt, kan even zoo goed met open mond boven ’n komfoor gloeiende coaks gaan zitten. Dan moet men hoesten. Vandaar dan ook dat iemand die verkouden is, z’n hoestbuien niet op straat heeft, maar wel alsi in ’n warme kamer treedt, en vooral: eenige oogenblikken nadat hy te bed gaat. In ’n slaapkamer is geen beweging en de laag lucht die op den patient ligt, is spoedig verbruikt. Dan ademt hy stik- en koolstof, en moet hoesten. Als de bui hevig geweest is, zoodat hy opgezeten heeft, en dus de lucht wat in beweging gebracht, zal hy weldra (zoodra de kramp van de eerste bui bedaard is) wat beter lucht ademen, en dan heeft-i kans in slaap te raken. Soms is de prikkeling van den bedorven lucht zóó erg dat men of niet in slaap raakt (o, ik ken dit by ondervinding!) of zich wakker hoest. Maar soms slaapt men, zonder hoesten, door. Dit laatste bewyst dat de hoest veroorzaakt worden kan door ’n oorzaak van buiten, die men door verdoving der zenuwen in den slaap niet gewaar wordt.
– Ik weet niet of het medisch onzin is, maar het lijkt me wel het resultaat van oprechte en nauwkeurige zelfobservatie. En dat is ook heel wat waard.
– Wat jij daarnet ‘mat’ noemde in Multatuli’s stijl in deze brieven, is wat hijzelf geloof ik ‘verdrietig’ noemde. Misschien had hij een lichte depressie?
– Vanwege al die aanvallen op zijn persoon? De dood van Tine?
– Misschien hoeft zo’n depressie ook geen duidelijk aanwijsbare oorzaak te hebben, zelfs niet bij een groot schrijver?
– Hoe dan ook schrijft hij aangrijpende dingen over de dood:
Maar… ik vind men moest niet langer leven dan 50 jaar. Dat is wèl! Er werd in myn tyd (1842,3) in de Battaklanden verteld dat ’n familievader die zich voelde aftakelen, z’n kroost en kleinkroost verzocht hem nu maar opteeten. En dit deden de goeie kinderen! Ze maakten hun maag tot ’n mausoleum van pieteit. Maar ik weet niet of deze vertelling grond heeft: gezien heb ik ’t niet! Zonder nu van m’n kinderen zoo’n onsmakelyken dienst te vorderen (onsmakelyk voor hen, meen ik) voel ik tòch iets in me van zoo’n battaksche wysgeer.
– En dan:
Wat my betreft, ik vind ’n herfst heerlyk. Niet alleen de buitennatuur maar ook de natuur in ons, is in ’t derde jaarkwartaal rustiger. Ik vind de lente, en ook in zekeren zin den zomer, agitant. Van de lente is ’t bekend en erkend, maar ik geloof dat deze opmerking omtrent den zomer nog niet zoo algemeen is doorgedrongen. Hoe dit zy, ik hou van avend en najaar. Daarin ligt iets kalmerends, iets dat denken doet aan zich ter rust te begeven, en m’n voorkeur voor dien indruk klopt heelemaal met m’n verlangen naar den dood.
– De schoonheid van de herfst is de schoonheid van het verlangen naar de dood. Ik voelde me bedroefd en goed’ zoals een latere dichter zou zeggen.
– Volgende week 1877?
– Volgende week 1877!
Illustratie: P.A. Tiele. Van de Facebook-pagina van de P.A. Tiele-stichting
Laat een reactie achter