De Multatulileescursus (60)
– 1877! Het jaar waarin Multatuli eindelijk deel 7 van de de Ideeën voltooide.
– Ja, dat zou je eigenlijk uit de brieven en documenten die we deze keer lazen niet zeggen, dat het getob nu voorbij was. Want dit was een uitermate tobberig jaar.
– Ja, ‘verdrietig’, zoals hij voortdurend noemt. Hij was neerslachtig, misschien door alle voortdurende aanvallen op zijn persoon.
– Ik denk dat het vooral met de problemen met zijn kinderen te maken had. Hij lijkt ineens te beseffen dat hij die had, dat hij die net als zijn vrouw in de steek had gelaten.
– Althans, dat iedereen dat zou kunnen denken. In een van zijn brieven staat een hartverscheurende passage over hoe hij merkte dat zijn vrouw en kinderen ineens vertrokken waren uit Den Haag, met hulp van mensen van wie hij had gedacht dat ze zijn vrienden waren:
Nu dan, eindelyk raakte ik klaar met Mill. Studien, en ondanks de zeer pynlyke omstandigheid waarin ik dat ding opzette (o vreeselyk!) was ik zoo gelukkig m’n vrouw en kinderen in-staat gesteld te hebben in Holland te blyven. Ik schreef hun ’n zeer opgeruimden brief! Toen Mimi dáár kwam, vond ze dien brief op de tafel, en niemand in huis dan de meid. (…) Vóór ik nog van Mimi hoorde hoe ze daar in den Haag ’t huis verlaten vond, ontving ik ’n brief van m’n vrouw uit Innsbrück. Ze schreef dat ze, letterlyk uit honger van de kinderen, genoodzaakt geweest was, toetegeven
– Maar zijn al deze verklaringen voor die neerslachtigheid niet te psychologisch? Hij beschrijft ook hoe hij door de astma vaak niet kon slapen. Dat helpt je humeur ook niet.
Ik lig tegenwoordig byna alle nachten tot den morgenstond te hoesten. Dit geeft onplezierige dagen. Het vermoeit zoo! En daarby allerlei verdrieten van anderen aard, wel niet alles even belangryk, maar ’t een komt by ’t ander. Soms loopen de beroerdheden in ’t komieke. ‘Nu, lach er dan om’ zegt ge. Ja, dit doe ik ook wel, maar ’n gewonde voelt by èlke aanraking pyn. Als iets komieks ’t volgende. Voor eenige maanden ontving ik ’n brief van ’n ‘geestverwant.’ Ik haal dit woord aan omdat zulke brieven typisch zyn. Ik antwoordde beleefd, maar niet meer. Vervolgens kreeg ik nog ’n paar brieven waarin ik verheven werd boven de wolken. Acht of tien dagen na den laatsten schryft me dezelfde man ineens zonder de minste aanleiding van myn zy (want ik had niet geantwoord) dat ik ’n slang was, ’n monster. Eerst nu had hy, ‘na jaren studie van m’n werken’ dit op eens daarin gezien.
– Ja, die brief zit zelf ook in de werken. Die man volgde het gewone patroon. Ineens had hij ingezien dat Douwes Dekker zijn leven helemaal niet zo op orde had als Max Havelaar. En dus stortte de ooit aanbeden schrijver ineens naar de diepste krochten van de hel.
– Maar het fascinerendst in dit jaar is wel de obsessie die hij ontwikkelt met zijn zoon. Die zoekt hem aan het eind van de zomer op in Wiesbaden. Hij blijkt dan een vriendin te hebben meegenomen maar zijn vader, die jarenlang ongehuwd met een vrouw heeft samengeleefd, weigert dat meisje binnen te laten, zodat ze in arren moede maar in een hotel trekken.
– En dat is pas het begin.
– Kennelijk, na een paar maanden vertrekt de zoon ineens weer, en de vader schrijft ineens aan allerlei mensen lange brieven over de slechtheid en de krankzinnigheid van zijn kind.
– Nu je het zegt: ik vraag me af of hij buiten zijn literaire werk ooit zoveel woorden wijdde aan de analyse van een ander mens:
Hoe hem te beschryven? Geheel volledig kan ik ’t niet, maar één ding dat alles beheerscht is dit: hy heeft geen besef van eer, goede trouw, karakter. Hy is om zoo te zeggen: zedelyk kleurenblind. Dit gebrek loopt tot in ’t krankzinnige, daar hy, de volslagenste egoïst dien men zich denken kan, zelfs z’n eigen belang uit het oog verliest zoodra hy maar ’n schyntje meent te bespeuren van oogenblikkelyk voordeel. Hy vat niet, ik zeg nu niet: het lage, ’t afzichtelyke ’t onteerende van bedrog, maar ook niet het nadeelige. Ja, z’n slechtheid loopt over in ’t krankzinnige. Hy neemt niet eens de moeite ze te verstoppen, en vertelt byv. heel eenvoudig hoe hy by zekere gelegenheid iemand die hem in den weg stond, belasterd had, door in ’n courant te schryven dat die persoon ’n onteerend vonnis tot z’n last had! Mimi en ik keken elkaar verbaasd aan, ja, letterlyk stom van verbazing: we zeiden niets!
– Dat is natuurlijk allemaal projectie.
– Meen je? Maar Multatuli zelf was hoe je het ook bekijkt nu niet bepaald zedelijk kleurenblind. Hij was voortdurend bezig met moraal.
– En toch. Die ‘slang’ waar anderen hem van belasterden komt ineens weer terug:
Eéns slechts gaf-i ’n klein blyk van wat goeds. De man onder ons had ’n slang gevonden (’n onschadelyk mooi diertje) en wist niet hoe hy hem behandelen moest. Het beest was verkleumd en had behoefte aan ander voedsel dan die man ‘m geven wou. Door Eduard’s voorlichting werd de slang in de warmte gezet, en kreeg hy ’n stukje vleesch. Hierover verheugde hy zich, en nog vraag ik of de hoofdoorzaak niet lag in tevredenheid over ’t plaatsen van z’n zoölogische kennis?
– De psycholoog Jaap van Heerden heeft eens een opstel geschreven ‘Als het Oedipuscomplex nu eens projectie was‘, waarin hij opperde dat het er misschien niet eens zozeer om ging dat de zoon zijn vader uit de weg wilde ruimen, maar dat het de vader was die daar bang voor was.
– Ja.
– Dat lijkt me hier het geval te zijn: Douwes Dekker was vreselijk bang dat men hem voor altijd het gebeurde rond vrouw en kinderen zou nadragen. Hij zegt ook herhaaldelijk, op niets af, dat zijn zoon wel allerlei lasterlijke praatjes over hem rond zal strooien. Misschien wilde hij de vadermoord zo voor zijn.
‘! ’t Heeft sedert jaren van myn kant niet ontbroken aan zachtheid en vergeving. Maar niets baat! Ook m’n vrouw is altyd lief en vriendelyk voor hem geweest, ’t geen hy ook erkent (althans tegenover ons) maar zonder eenig gevolg. Ik ben zeker dat hy om ’t geringste voordeel ons verraden en verkoopen zou. Hy is slecht tot het krankzinnige toe. Voel je hoe vreeselyk ’t is dit te moeten zeggen van z’n kind? Ik weet dat-i me overal waar hy kon, heeft zwartgemaakt, en aan my schreef hy brieven vol betuigingen van liefde. O god zoo treurig!
– Ja, het sprookje van het gelukkige gezin van Max Havelaar was wel definitief uit. Hij begint zijn zoon zelfs dood te wensen, net als de vader van Oedipus:
Ja, de tyding van z’n dood zou me welkom zyn, liever dan de angst die ik nu elk oogenblik van den dag uitsta, dat-i me nog erger te schande maakt dan-i sedert jaren reeds deed!
– Laten we zeggen dat het een fascinerende verhouding was. Volgende week kunnen we dan eindelijk het laatste deel van de Ideeën lezen?
– Het laatste deel van de Ideeen!
Afbeelding: Edu Douwes Dekker. Bron: Het Geheugen van Nederland
Laat een reactie achter