Door Lucas Seuren
Het einde van de zin is in gesproken Nederlandse een ware schatkamer van bijzondere taalfenomenen. Het is de plek waar we inhoudelijk niks meer toevoegen aan de zin, maar waar we signalen geven over hoe de zin “pragmatisch” begrepen moet worden. Je kunt denken aan kleine woordjes zoals toch of hè die lastig te definiëren zijn, maar die we regelmatig inzetten om duidelijk te maken wat we willen. Omdat het einde van de zin een grote rol speelt in gesproken en minder in geschreven taal, is het uitermate geschikt voor gespreksonderzoekers. We kunnen wat zeggen over de taal, waar traditionele benaderingen wat meer moeite mee hebben, omdat het lastiger is om goede experimenten en tests te ontwerpen. In een korte serie bespreek ik wat mensen in spreektaal doen met het einde van hun zin. En ik begin vandaag met of niet.
Dubbelop
Op het eerste gezicht zou je zeggen dat of niet niet in deze serie thuis hoort. Het zijn twee woorden met een duidelijke betekenis, en als je ze achteraan de zin plakt kun je die nog steeds goed beschreven op basis van zijn “letterlijke betekenis”. Neem de volgende voorbeelden uit de Syntax of Dutch van Hans Broekhuis en Norbert Corver:
- Je doet het of niet.
- Doe je het of niet?
Als we de zin abstract beschrijven kunnen we die ontleden in twee stukken. De eerste zin begint met een bewering over de werkelijkheid gevolgd door het exact tegenovergestelde van die bewering. De formele manier om dit op te schrijven aan de hand van “propositielogica” is P ∨ ¬P, de bewering P, je doet het, is waar of niet waar. In de tweede zin krijgen we hetzelfde, maar in plaats van een bewering is het een vraag.
Maar dit is dubbelop: natuurlijk is een bewering over de werkelijkheid waar of niet waar. Wat voegt zo’n bewering dan toe? Je draagt geen nieuwe informatie over. Je kan net zo goed zeggen ‘er is buitenaards leven of niet’ of ‘de koning leeft of niet’: je zeg niks wat een ander niet al weet. En als je de vraag stelt ‘doe je het?’ dan maakt het logischerwijs niet uit of je daar of niet achter plakt: de antwoordopties zijn nog altijd dat je het (a) wel doet of (b) niet doet.
Niets is nietszeggend
Tautologiën komen in het Nederlands, net als in andere talen, regelmatig voor. Jan Renkema schreef hier op Neerlandistiek een hele serie over het fenomeen: Taal is Taal. Ogenschijnlijk nietzeggende beweringen zijn nooit echt nietszeggend: je communiceert er altijd mee. De vraag is dan natuurlijk, wat communiceer je door van een informatieve bewering een niet-informatieve bewering te maken? Of door bij een ja/nee-vraag te benadrukken dat nee ook een optie is?
Recent gaven Ton van der Wouden en Frans Zwarts een analyse van of niet. Zij concludeerden dat de betekenis afhankelijk is van de context. Ik beperk me hier tot één variant: of niet aan het einde van een vraag:
- Ben je bereid in te grijpen of niet?
- Je bent toch achtentwintig, of niet?
Volgens Van der Wouden en Zwarts zorgt of niet ervoor dat de vragen een zekere urgentie krijgen: de spreker wil een duidelijk antwoord, het liefst een ja. Er wordt geen ruimte gelaten voor aarzeling of twijfel.
Context
Ik twijfel er niet aan dat deze analyse klopt, mits ik de zin op een specifieke manier uitspreek. Maar als we kijken naar wanneer mensen of niet gebruiken in gesproken taal, waar volgens Broekhuis en Cover of niet voornamelijk voorkomt, dan blijkt dat er nog heel wat meer te zeggen is.
Ten eerste is de context nu nog wat onderbelicht. Daarmee bedoel ik: waar hebben de gespreksdeelnemers het over en wat voor zin staat er voor of niet. Neem als voorbeeld het volgende dialoogje, waarin Mark aan het klagen is over zijn manager:
Mark: Gaat ie opeens doen alsof wat ik zeg dat van hem komt of zo. Gewoon vervelend.
Charlotte: Ja. Maar heb je hem dat ook gezegd? Of niet.
Mark: Nou, ik had het de vorige keer al gezegd.
De vraag van Charlotte is geen aansporing, maar een verzoek om informatie. Merk bijvoorbeeld op dat je niet zomaar het woordje nou kan toevoegen in de zin van Charlotte, maar wel in voorbeeldzin (1): ‘Ben je nou bereid in te grijpen of niet?’ Doen we dat met de vraag van Charlotte, dan is de suggestie dat Mark al eerder tegen zijn baas had kunnen klagen en dat niet heeft gedaan: ‘Maar heb je hem dat nou ook gezegd? Of niet.’
In de analyse van Van der Wouden en Zwarts legt of niet nadruk op de positieve uitkomst: de spreker wil een ja horen. In dit dialoogje lijkt het tegenovergestelde aan de hand. Het zou goed zijn als Mark iets tegen zijn baas had gezegd, maar door of niet te zeggen maakt Charlotte duidelijk dat nee ook een acceptabel alternatief is. In zekere zin komt haar vraag wat minder kritisch over.
Stilte
Het tweede aspect van de context dat ik wil belichten is of er een stilte valt voor of niet. Het volgende voorbeeldje komt uit een Skypegesprek, waarin Lisa wat slecht te zien is door vetvlekken op de camera:
Lisa: Helpt dit? (0,6s stilte) Of niet.
Rosita: Een beetje
Net als in de vraag van Charlotte doet Lisa hier een verzoek om informatie. Het valt daarna even stil. Dat is belangrijk, want veelal zit er tussen een vraag en een antwoord in het Nederlands maar 0,1 seconde stilte. Na een lange stilte volgt veelal een ontkennend antwoord. Door of niet toe te voegen na een stilte komt Lisa tegemoet aan de mogelijkheid dat er een ontkennend antwoord op haar vraag kan komen: Rosita kan nu bevestigen dat het niet heeft geholpen in plaats van dat ze moet ontkennen dat het wel heeft geholpen. Dat lijkt triviaal, maar veel onderzoek heeft laten zien dat mensen in gesprekken belang hechten aan het onderscheid tussen bevestigen en ontkennen: we zoeken bevestiging en vermijden ontkenning.
Ik heb nu nog maar twee voorbeeldjes besproken, maar die laten al zien hoe subtiel de betekenis van of niet afhangt van de context. En context moet daarbij breed begrepen worden: wat is de taalhandeling die sprekers doen, waar reageren ze op, hoe is hun zin opgebouwd, enzovoorts. De letterlijke betekenis, die van
P ∨ ¬P, wordt gebruikt voor hele specifieke functies die ten dele los staan van die betekenis. Hoe dit fenomeen taalhistorisch tot stand is gekomen is wat speculeren, maar zoals ik in deze serie zal laten zien is juist het einde van de zin de beste plek voor dit soort functiewoordjes en frases. De voorgaande zin maakt in grote lijnen duidelijk wat voor reactie de spreker zoekt en functiewoordjes als of niet stellen dat nog iets verder af. Ze staan dus buiten de grammatica, maar zijn een belangrijk deel van onze taal.
Ton van der Wouden zegt
Niet Jan-Wouter Zwart maar Frans Zwarts
Lucas zegt
Oeps 😀 snel even aangepast.