Racisme en standaardtaal in Nederland en Vlaanderen
Door Peter Alexander Kerkhof
Diversiteit van het Nederlands en de eenheid van de Nederlandse standaardtaal. Twee concepten die in het debat over de Nederlandse standaardtaal regelmatig tegenover elkaar worden gezet. Soms gaat het dan over het verschil tussen Belgisch-Nederlands en het Nederlandse Algemeen Nederlands (AN). Soms gaat het over de vraag hoe we taaldiversiteit en het prestige van migrantendialecten waarderen. Want wat is de relatie van verschillende taalvarianten van het Nederlands tot de geschreven Nederlandse standaardtaal? En is het afdwingen van een gecodificeerde taalnorm een achterhaalde ideologie? Deze vragen worden op verschillende manieren door verschillende mensen beantwoord, zowel in Nederland als in Vlaanderen.
De gemiddelde taalwetenschapper, ongeacht of het een Nederlander of een Vlaming is, zal het debat in gaan met de volgende insteek: het Nederlands heeft nu eenmaal meerdere geschreven en gesproken standaarden, gesproken talen zijn immer onderworpen aan variatie en elke variant van het Nederlands is evenwaardig. Dit zijn correcte en democratische inzichten, maar de politieke dimensie van deze inzichten wordt vaak gemist. Wie vanuit dit oogpunt stelt dat een gecodificeerde taalnorm achterhaald is, doet namelijk de impliciete veronderstelling dat de diversiteit van het Nederlands waardevoller is dan een eenvormige Nederlandse standaardtaal. Maar is dat wel zo? En sluit het verdedigen van een eenvormige standaardtaal als hoogste register het respect voor taaldiversiteit uit?
Racisme in Nederland
Dit stukje gaat over mijn persoonlijke visie, als spreker van het Nederlandse AN, op het belang van een eenvormige Nederlandse standaardtaal en hoe deze visie gevormd is door mijn ervaringen met racisme in Nederland en Vlaanderen. Ik ben namelijk niet alleen een spreker van het Nederlandse AN, maar ook een Nederlander van kleur; 1.70 lang, kleine donkerbruine krullen, licht getinte huid, amandelvormige ogen. En dit heeft zowel in Nederland als in Vlaanderen grote invloed op hoe ik in de samenleving behandeld word.
Ik ben geboren in Colombia, maar groeide op in een West-Brabants dorp waar mijn gebruik van de Nederlandse standaardtaal zowel een wapen als een onontbeerlijk hulpmiddel was. Een wapen tegen buitensluiting, waarmee ik mijn Nederlanderschap verdedigde tegen mijn dialect- en regionaal-Nederlands-sprekende leeftijdgenoten die “Turk”, “Chinees” en “Marrokkaan” naar me riepen. Dit wapen bleek opvallend effectief, ondanks dat Brabanders van oudsher groot bedekt prestige aan hun eigen tongval verbinden. Met de standaardtaal kon ik me ook verweren als er in de supermarkt of op straat “ga terug naar je eigen land” werd geroepen of als ik door de politie als enige bijstander om identificatie werd gevraagd. Later werd mijn taalgebruik een waardevol hulpmiddel waarmee ik aan de universiteit mijn plek en stem kon opeisen en uiteindelijk in de wetenschap aan de slag kon. Door mijn gebruik van de Nederlandse taalnorm claimde ik mijn Nederlanderschap in een niet altijd welwillende samenleving en werd mijn sociolect een belangrijk deel van mijn Nederlandse identiteit.
Racisme in Vlaanderen
Als student ging ik me verdiepen in de taalgeschiedenis van het Nederlands en leerde ik over taalverandering, over migratie en substraatinvloed, over taaldiversiteit en taalpurisme. De verschillen tussen het Noord- en het Zuid-Nederlands trokken algauw mijn aandacht. Het feit dat ik pal aan de rijksgrens tussen België en Nederland ben opgegroeid zal zeker aan deze interesse bijgedragen hebben. En wat in mijn jeugd de simpele constatering was dat de Vlamingen nu eenmaal anders spraken dan Nederlanders kreeg tijdens mijn studie historische context; de unie van Utrecht, de Oostenrijkse Nederlanden, de Franstaligheid van de Vlaamse bourgeoisie.
Toen ik mijn promotieonderzoek naar de oorsprong van de Nederlandse taal begon, werd mijn fascinatie voor Vlaanderen alleen maar groter; in Vlaanderen was de Nederlandse taal begonnen, daar in het verre zuiden, 15 eeuwen geleden, tussen Kempen en Ardennen. Zo kwam het dat gedurende mijn wetenschappelijke loopbaan Vlaanderen mijn gedroomde plaats werd om onderzoek te doen.
Maar toen ik in 2016 voor een onderzoeksbaan naar Vlaanderen vertrok, was dat niet alleen een positieve ervaring. Zoals onder taalwetenschappers algemeen bekend, heeft Vlaanderen een heel andere relatie tot de standaardtaal dan Nederland. Een groot gedeelte van de Vlamingen spreekt het liefst Tussentaal-Vlaams en AN is iets voor op het VRT-journaal. Dit wist ik natuurlijk van te voren al, maar de praktijk bleek weerbarstiger. Zo verloor ik in Vlaanderen een belangrijk middel om uitdrukking te geven aan mijn geclaimde “niet-gekleurde” identiteit; ik was opnieuw de “niet-westerse” buitenstaander, maar ditmaal zonder de ruggensteun van mijn sociolect. In de Vlaamse supermarkt werd er op basis van mijn huidskleur opnieuw “ga terug naar je eigen land” geroepen, maar mijn gebruikelijke talige verweer (bv. rollende r-en, minieme diftongering van klinkers en af en toe een eind-n) bleek nutteloos. En op de Vlaamse universiteit waar ik werkzaam was, werd mijn zorgvuldig gecultiveerde taalvariant automatisch teruggebracht tot een generiek soort “Hollands” waar elke sociolectische nuance in gemist werd.
Het nut van een norm
Wat ik hiermee zeggen wil is niet dat Vlamingen het prestige van mijn Nederlandse sociolect hadden moeten onderkennen. Dat Vlamingen hun eigen prestigenormen hebben, spreekt voor zich na vijfhonderd jaar van culturele onafhankelijkheid. Nee, ik wil alleen duidelijk maken dat het handhaven en verdedigen van één taalnorm ook voordelen heeft. Natuurlijk kan een taalnorm de basis vormen waarop mensen buitengesloten worden (jij maakt taalfouten dus jij telt niet mee). Maar een duidelijk voordeel van een concrete norm is dat het mensen kan verbinden, dat het de basis kan zijn waarop mensen, ongeacht hun huidskleur, afkomst of religie, aanspraak kunnen maken op een gedeelde identiteit door het volgen van dezelfde conventie.
Daar komt bij dat taal een van de belangrijkste manieren is waarop mensen uiting geven aan hun nationale identiteit en hun verschillende groepsidentiteiten. Groepsidentiteiten zijn niet alleen positieve constructen, maar accentueren ook spanningen en machtsverschillen; tussen de Vlaming en de Nederlander, tussen de plattelander en de stedeling en tussen de autochtoon en de migrant. Is het dan zonder meer een negatief iets wanneer we een neutrale taalkundige norm vastleggen die de verschillen beoogt te verkleinen? Nu kun je natuurlijk stellen dat een norm nooit neutraal kan zijn, maar dat gaat voorbij aan mijn punt dat gedeelde waardes een gemeenschap bijeenbrengen.
Samen delen
Samenvattend; ik denk dat het verdedigen van een uniforme taalnorm, bij voorkeur voor het hele taalgebied, geen antidemocratische en achterhaalde ideologie is. Sterker nog, het lijkt me een waardevol middel om de eenheid in de samenleving mee te bevorderen. Andersom lijkt mij een al te ver gaande verslapping en diversificatie van de taalnorm neigen naar een “soevereiniteit in eigen kring” gedachte die meer vervreemding teweegbrengt dan het respect voor elkaar bevordert.
Wat mij betreft kunnen waardering voor taalvariatie en respect voor de standaardtaal naast elkaar bestaan. Zowel oude als nieuwe taalvarianten hebben mijns inziens grote waarde, maar laat het gestandaardiseerde Nederlands zijn traditionele rol spelen als hoogste gesproken register. De eenheid van de Nederlandse standaardtaal lijkt mij het verdedigen waard en normhandhaving is daarin een belangrijk hulpmiddel. Elke gemeenschap heeft immers behoefte aan conventies, dat wil zeggen, een gedefinieerd concept van “hoe het hoort”. Deze conventies spelen een belangrijke rol in het definiëren en herdefiniëren van een gedeelde identiteit.
Het idee van een gedeelde Nederlandse identiteit gesterkt door een Nederlandse standaardtaal stelde mij, een gekleurde Nederlander van Colombiaanse komaf die opgroeide in een dorp vol met blonde koppies, in staat om me deel te voelen van een grotere cultuurgemeenschap. En in deze onzekere tijden van polarisatie en politiek tribalisme lijkt het me erg belangrijk om vast te houden aan deze gemeenschappelijke hoeksteen van onze nationale identiteit; de verbindende functie van de Nederlandse standaardtaal mag ook door taalwetenschappers niet vergeten worden!
Rob Alberts zegt
Interessant verhaal!
Ik zie en beluister veel vertwijfeling bij pubers. Geboren en getogen en schoolgaand in Amsterdam blijven zij opboksen tegen een weerzin en terreur van onbegrip in hun omgeving en de media.
Wanneer is iemand welkom, ingeburgerd en mag diegene er gewoon zijn?
Bezorgde groet,
Miet Ooms zegt
Wat een interessante beschouwing! Ter verdediging van die normhandhaving kan ik wel zeggen dat de taaladviessites Taaladvies.net (Taalunie), de Taaltelefoon (Vlaanderen), het Genootschap Onze Taal (Nederland) en VRT Taal (Vlaanderen) uitstekende bezoekerscijfers hebben en dat de taaladviseurs van de Taaltelefoon en Onze Taal dagelijks taalvragen krijgen – en uiteraard beantwoorden. Dat wijst erop dat heel wat mensen echt willen weten hoe het hoort, en dus wat de norm nu is. Uit mijn eigen onderzoekje over taal op commerciële websites (https://taalverhalen.be/taalonderzoek/taalfouten-op-websites-eindverslag/) blijkt ook wel dat mensen zich eraan storen als die taal op de websites niet overeenkomt met wat ze verwachten, en dat is wel degelijk standaardtaal. Wat ook beweerd wordt: in de praktijk is de rol van die genormeerde standaardtaal nog lang niet uitgespeeld. Het grote verschil tussen vroeger en nu is dat die norm vroeger van bovenaf werd opgelegd en nu wordt beschreven en gepresenteerd, met de vrijheid voor de taalgebruiker om die al of niet te volgen. Ik volg je wel dat dat aspect in taalwetenschappelijke discussies veel te weinig aan bod komt, tenzij in ongenuanceerde ‘pro-contra’-discussies.
Nu: in de gesproken taal wordt het wel al een stuk moeilijker om een eenvormige standaardtaal te hebben voor Nederland èn Vlaanderen. Die is er nooit echt geweest, omdat de uitspraak ook nooit echt genormeerd is en net de uitspraak in de loop van de jaren/decennia heel sterk uit elkaar is gegroeid. Hoe standaardtalig je ook spreekt, een Nederlands accent zal in Vlaanderen altijd als ‘nen Hollander’ gepercipieerd worden en een Vlaams accent in Nederland als ‘een Vlaming’, vaak met alle vooroordelen die erbij horen. We zijn niet altijd even lief voor elkaar ;-).En er bestaat geen neutrale tussenweg (meer). In de geschreven taal is die er vaak wel nog, maar ook niet altijd.
Ik ben al heel wat jaren op eigen houtje bezig met dit onderwerp en kan er intussen ook een paar flinke bomen over opzetten, maar ik zal het er hier zo bij laten. :-
Miet Ooms zegt
Zaterdag geef ik een lezing over dit onderwerp. Ik zit dus helemaal in de juiste modus. 🙂
Harry Reintjes zegt
Tja, de norm lijkt steeds vaker datgene te worden waaraan ook neerlandici en taalwetenschappers zich “bezondigen”: googelen, turven op google hoe vaak een variant van een grammatica of spellingregel voorkomt. En als dat vaak blijkt te zijn, dan wordt die variant al gauw goedgekeurd (getolereerd, gepolderd). Overigens wel passend bij de Nederlandse cultuur (zegt men?). Genoemde adviesdiensten en instituties nemen dit in no time over en soms komt het dan ook in de woordenboeken en naslagwerken terecht. Ik verwijs hierbij naar artikelen elders op deze site: hen/hun, een erge mooie auto. Bij de laatste is mijn commentaar: wat is het verschil tussen een verschrikkelijk mooie vrouw en een verschrikkelijke (,) mooie vrouw.
Maar oh zo onduidelijk voor zowel NT1’ers als NT2’ers. Zoals nog op te voeden kinderen willen leerders van een taal duidelijkheid, vastheid, zekerheid. Natuurlijk, een taal leeft en moet kunnen veranderen, variaties kunnen leveren. Zo blijkt de contaminatie “dat klopt als een bus” al sinds de 17de eeuw gebruikt te worden, maar het werd pas in 1005 in de van Dale opgenomen.
Maar… hoe zit dat met semantische verschillen? Zonder onderzoek durf ik te stellen: een groot deel, zoniet het grootste, van Nederlands sprekenden zegt (schrijft misschien zelfs) fluoriserend waar fluorescerend bedoeld is (of andersom). Bij de verschillende definities blijkt men inderdaad nauwelijks verschil te maken. Efficiënt is echt iets anders dan effectief.etc. Verschijnt daarbij straks ook: is ingeburgerd, zo vaak gebruikt (google maar eens) dus beide goed? Ik noem dat: we doen maar wat, dus normloos.
Harry Reintjes zegt
1005=1995
Miet Ooms zegt
Een vraagje: bent u er echt zeker van dat neerlandici en taalwetenschappers zich zo sterk op google beroepen om een variant ‘goed te keuren’? De taalwetenschappers en taaladviseurs die ik ken (bijvoorbeeld bij het INT, Onze Taal, taaladvies.net, de variatielinguisten bij de KULeuven), gaan net erg voorzichtig om met google en vertrouwen net op omvangrijke en geannoteerde tekstcorpora die voor dit soort onderzoek zijn samengesteld, zoals OpenSonar. Heel wat van die corpora zijn even bereikbaar als google voor de doorsnee taalwetenschapper en een heel stuk betrouwbaarder.
Miet Ooms zegt
Hier staat de werkwijze van taaladvies.net beschreven. Dat is dus echt niet alleen maar google of ‘mijn indruk is dit dus we keuren dit maar goed’: https://taaladvies.net/taal/advies/verantwoording/Standaardtaal_en_geografische_variatie_2018-12.pdf
Harry Reintjes zegt
Worden bij de frequentie-onderzoeken ook zulke (semantisch foutieve) varianten betrokken als ik noemde, efficiënt/effectief, zo vaak door elkaar gebruikt?
Miet Ooms zegt
Jazeker!
Harry Reintjes zegt
Met opzet zette ik bezondigen tussen aanhalingstekens. Maar een variant op een regel of voor mijn part op het gebruikelijke, gevonden in welk tekstcorpus of verzameld uit welke tekstcorpora dan ook, vind ik geen alibi om die dan ook als normatief te beschouwen of te betitelen. Nogmaals: dat schept onduidelijkheid, verwarring of erger: dan krijg je: Jan en Piet doen het ook (standaard opvoedkundig antwoord was vroeger: als Jan en Piet van de brug springen…etc.) of nog erger (en dat “verbood” ik ze te zeggen): maar meneer als ze me toch maar begrijpen.
Bij elk commentaar, elke reactie van mij op artikelen op deze site spreekt mijn docentenhart. En dan denk ik aan de blije gezichten van mijn “leerders”, die (eindlijk) een vaste regel aangeboden kregen, de nog blijere als ze het begrepen en de euforie als ze die goed toegepast hadden. Vrolijke gezichten ook bij toch voornamelijk vrouwelijk publiek als ik het hierboven vermelde verschrikkelijk(e( mooie vrouw uitlegde, met de bijna me-too-achtige toevoeging bij veschrikkelijke (,) mooie vrouw: gaat inderdaad soms samen.
Bij uw reactie van 15:39 zet ik enkele citaten uit Standaardtaal/Taaladvies.net met daarbij mijn commentaar.
Miet Ooms zegt
Een tegenvraag: hoe zijn dan de vroegere, normatieve regels tot stand gekomen? Op basis van wat toen als gebruikelijke correcte taal werd beschouwd, of op basis van wat 1 persoon, om wat voor reden ook, als ‘correct’ beschouwde? Volgens mij gaat het daar zelfs niet over. Het grote verschil tussen vroeger en nu is niet zozeer de manier waarop bepaald wordt wat nu standaardtaal is, maar dat de regels van de standaardtaal vroeger prescriptief werden opgelegd, en nu descriptief worden gepresenteerd. Met andere woorden, vroeger was de boodschap ‘zo hoort het en anders is het fout’ en nu ‘dit beschouwen de meeste mensen / de mensen die het kunnen weten (die spraakmakende gemeenschap) als correct en de taalgebruiker beslist wat hij of zij met die informatie doet.’ Dat lijkt vrijblijvender, maar eigenlijk deden de mensen vroeger ook maar wat. Als taaldocent kun je nog steeds heel gemakkelijk de huidige taaladviezen prescriptief gebruiken. Meer nog, het is (nog steeds) je job.
Harry Reintjes zegt
Welke “mensen deden ook maar wat”? Toch niet de groep docenten uit de spraakmakende gemeenschap? Bovendien stond in de curricula hoe het “hoorde”. En als docent heb/had ik dan de taak uit te leggen waarom en hoe en hoe toe te passen en evt. de vrijheid alternatieven, varianten te bespreken en/of aan te bieden.
Harry Reintjes zegt
deze reactie hoort bij die van miet ooms van 18 december 2019 om 21:43
Peter Alexander zegt
Hartelijk dank voor de vriendelijke reacties. Ik ben me er van bewust dat dit een opinie is die niet vaak door taalwetenschappers uitgedragen wordt, maar wellicht is ze daarom des te interessanter. Zoals Marc van Oostendorp tegen mij opmerkte: het volgt niet uit de taalwetenschap dat je tegen de standaardtaal moet zijn.
Interessant was dat ik me vooral tijdens mijn verblijf in Vlaanderen realiseerde hoe afhankelijk ik eigenlijk was van de standaardtaal en mijn specifieke gebruik van het AN voor mijn geconstrueerde zelfbeeld en sociale veiligheid als “gekleurde” Nederlander. In Vlaanderen viel ogenblikkelijk mijn geconstrueerde identiteit aan diggelen.
Miet Ooms zegt
Ik denk dat dat kwam omdat die geconstrueerde identiteit volgens de Nederlandse cultuur is opgebouwd. Er zijn behoorlijk wat cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen, dat zul je ongetwijfeld zelf ook wel weten. En dat heeft zo zijn gevolgen voor de taal en de communicatie.
Harry Reintjes zegt
Sta mij toe hier heel even:
1. Prescriptief te zijn: “omdat” (hierboven) moet zijn “doordat”. om=reden, door=oorzaak.
2. Descriptief te zijn: dames en heren vandaag gaan we het hebben over reden en oorzaak.
a. Ik ben ziek. Ik heb te veel gedronken. Reden of oorzaak? (grapjas: ligt eraan waarom hij te veel dronk) ha, ga, nee het ziek zijn zelf.
b. Ik ben ziek. Ik ga niet naar college. Reden of oorzaak?
c. Nog spannender: Ik ben ziek. Ik kan niet naar college. Reden of oorzaak. Gebruikelijk is om voor reden alles met “om” te kiezen en voor oorzaak alles met “door”. Mijn advies is bij a. door(dat) b. (daar)om c. (daar)door. Maar …. jullie zijn (ook) taalgebruikers, dus kies maar. Grapjas weer nu wat serieuzer: maar meneer waardoor 😉 dan dit hele verhaal als we zelf mogen kiezen?
……..zoiets?
Ik zie nog een bijkomend probleem: op dit gebied kun je dus nooit multiplr-choicetoetsen afnemen.
Peter-Arno Coppen zegt
Die prescriptieve regel is ten eerste officieel achterhaald, en uit taalkundige analyse blijkt dat hij nooit echt effect heeft gehad op het werkelijke taalgebruik. Al in de vroegste bronnen wordt ‘omdat’ voor zowel oorzaak als reden gebruikt. Ik verwijs nog maar eens (voor de zoveelste keer, maar het misverstand is zeer hardnekkig) naar het artikel van Jaap de Rooij hierover uit 1982.
Harry Reintjes zegt
Ik snap het frequentieonderzoek en de uitkomst ervan, hoewel de validiteit door De Rooij zelf een beetje ondergraven wordt. Het zou helaas kunnen betekenen dat ook “doordat” een archaïsme wordt, zoals “opdat”, dat bij veel jonge “leerders” onbekend is. Je kunt het taalevolutie noemen, ik vind het taalarmoede.
Blijft dat er verschil is tussen reden (intrinsiek, drukt de wil van de persoon uit) en oorzaak, gaat buiten de wil van de persoon). bij 1. perspectief schreef ik “om is reden” en “‘door is oorzaak” als voorschrift/regel. Het is toch echt nooit “ik doe dit DOOR de volgende reden” of “dit komt OM het slechte weer”..
Peter Alexander zegt
Taalvariatie en taalverandering is nimmer taalarmoede en altijd taalrijkdom. Dat staat los van de vraag of een normstelling zinvol is of dat een bepaalde taalnorm intensiever verdedigd of losgelaten moet worden.
Harry Reintjes zegt
als je in je huis in een keer een mooie staande klok (van je over-overgrootmoeder mist, diefstal of gewoon kwijt, is dat geen restyling maar gewoon verlies.
DirkJan zegt
Ik heb het helemaal met Peter Alexander eens. Bovendien gaat taalverandering uiterst traag en gaat het maar om een heel klein aantal aspecten van de taal. Harry Reintjes zijn vergelijkingen gaan steeds mank en denkt hij dat het onderwijs taalverandering kan tegengaan. Maar taal wordt gemaakt op straat, op het schoolplein, de voetbalclub en verandert in heel kleine stapjes vanzelf. Daar is niets tegen te doen. En als je taalverandering taalarmoede vind, dan doe je daar niet aan mee. Niets is verplicht
Harry Reintjes zegt
Dirkjan doet inderdaad nergens aan mee zo te zien. “,..vergelijkingen gaan mank en denkt hij…”(foutieve inversie). “…als je taalverandering…vind….” .(fout in de ww.-spelling). Maar ja, niets is verplicht he.
Harry Reintjes zegt
De geografische, regionale verschillen laat ik even buiten beschouwing. Anders krijg je de chat die ik vandaag had met een Antwerpse /Eindhovense. Ik: die erwtensoep die jij daar eet is veel te dun. Zij: maar dit is geen snert, dit is erwtensoep. Daar waar ik dacht erwtensoep te eten heb ik altijd snert gegeten.
.
“Onder standaardtaal verstaan we: de taal die algemeen bruikbaar is in het openbare leven, bijvoorbeeld in bestuur, rechtspraak, onderwijs, media en bedrijfsleven”.
– Ik ben docent dus doceer ik wat ik algemeen bruikbaar vind. Dus zo weinig mogelijk verwarring, onduidelijkheid etc.
“Wie bepaalt wat er tot de standaardtaal behoort? Dat zijn uiteindelijk de taalgebruikers zelf.”
– Als leerders mij vragen: wie bepaalt …? en ik geef bovenstaande antwoord, dan krijg je dus dat ze “maar wat doen” en “als ze me maar begrijpen”. Hetvak van talendocent wordt dan praktisch overbodig. Mijn antwoord op äls ze me maar begrijpen” was: middelvinger begrijpt men ook maar is niet per se goede communicatie.
“Denk daarbij bijvoorbeeld aan journalisten, tv-presentatoren, schrijvers, leerkrachten of politici. Deze groep wordt ook wel de ‘spraakmakende gemeente’ genoemd.”
– Ik hoor hier ook bij zo te zien, dus wederom: wat ik algemeen bruikbaar vind.
Informantenpanel etc.
“De oordelen die op deze manier verkregen worden, zijn geen statistisch betrouwbare onderzoeksresultaten”
– Daarom en om die andere hierboven genoemde redenen houd ik het bij de regels, het gebruikelijke, het bruikbare.
Nog een analogie:
liggen, bewegen, omdraaien, kruipen, staan, lopen en daarna kan een mens variëren (springen, dansen, zwemmen), maar pas op dat je niet valt.
huilen, lachen, brabbelen, woordjes, zinnen en daarna kan een mens naar hartenlust variëren binnen de grenzen.